De restauratie van een meesterwerk

Leonardo da Vinci’s Laatste Avondmaal, een van de grootste meesterwerken van de westerse kunst, heeft in de loop van de geschiedenis waarschijnlijk meer schade geleden dan enig ander meesterwerk. Het 3,60 m hoge fresco werd aan het einde van de 15de eeuw voltooid en al binnen 20 jaar begon er verf af te bladderen. Rond 1587 werd de schildering omschreven als ‘half geruïneerd’.

In 1652 besloten de dominicaner broeders van het klooster Santa Maria delle Grazie in Milaan, een deur te vergroten in de refter waar Leonardo het meesterwerk had geschilderd: dit had tot gevolg dat de voeten van Christus van het schilderij moesten verdwijnen.

In de 18de eeuw hingen zij een gordijn voor de muurschildering, waardoor vocht werd vastgehouden dat in kleine ‘riviertjes’ over de schildering stroomde. Telkens wanneer het gordijn werd opengetrokken om het schilderij aan bezoekers te tonen, schuurde het langs het muuroppervlak. In 1796 werd nog meer schade aangericht toen troepen van Napoleon de refter als wapenzaal in gebruik namen. Zij wierpen stenen naar de apostelen op de schildering en beklommen zelfs ladders om hun ogen uit te krassen. In 1943 ten slotte scheelde het slechts enkele meters of een geallieerde bom had het gehele fresco vernietigd.