gier

Tot deze familie behoren twee groepen van dagroofvogels: de gieren van de Oude Wereld en de gieren van de Nieuwe Wereld. Hun kop en nek zijn gedeeltelijk kaal. Hun vleugels zijn aangepast om te zweven. Hun klauwen zijn kort en stomp. Tot de gieren van de Nieuwe Wereld behoren o.a. de condor uit Noord-Amerika en de koningsgier die voorkomt in Zuid-Amerika (85 cm lang). Tot de gieren van de Oude Wereld behoren de lammergier van Zuid Euro pa en Midden-Azië, de aasgier (64 cm lang) van Zuid-Europa en Afrika, demonniksgier (100 cm lang) van het Iberisch schiereiland en de Balkan, en de vale gier die in dezelfde streken voorkomt. De meeste gieren voeden zich met dode dieren. Zij zijn in staat om rottend vlees te ruiken. Met hun zwakke snavels kunnen zij enkel half verrot vlees afscheuren. Hun nest bouwen ze in bomen of op rotsen. De gieren van de Nieuwe Wereld broeden in holen en holle bomen.