Hoe wordt een film gemaakt?

Wil je weten hoe een film wordt gemaakt? Of wie het heeft uitgevonden? En wat is eigenlijk het verschil tussen film en video?
Op deze en andere vragen vind je hier het antwoord. Misschien is al deze informatie zelfs wel te veel voor een spreekbeurt. Dan kun je het beter over een deel ervan hebben. Bijvoorbeeld over de geschiedenis van de film. Of over hoe een film gemaakt wordt.

Van schimmenspel tot kleurenfilm
Van veel dingen weet (bijna) iedereen wie het uitvond. Thomas Edison vond de gloeilamp uit. Jules Oppenheimer maakte de eerste atoombom. En meneer Bic was de uitvinder van de balpen. Maar wie is de uitvinder van film?
Dat is niet één persoon. Dat zijn er een paar. Ze deden allemaal een ontdekking. En dankzij díe uitvindingen werd film uitgevonden. Maar het duurde meer dan honderd jaar voor het zover was. Het begon al vóór het jaar 1800. En pas in 1895 werd het eerste filmpje vertoond.

Vliegende vogel op de muur
Je hebt vast weleens van je vingers een vliegende vogel gemaakt. Of een zittend konijn. Houd je vingers voor het licht van een lamp of kaars. En de vliegende vogel is in schaduw op de muur te zien. Dit is een héél simpele vorm van ‘film’. De lamp is de projector. Je handen zijn ‘het filmpje’. En de muur is het filmdoek.

Een lamp met glasplaatjes
De toverlantaarn komt al meer in de buurt. Dat is een lamp waarin je glasplaatjes schuift. Op het glasplaatje staat een tekening. Door de lamp is de tekening op de muur te zien. En een lens in de lamp vergroot hem. Eigenlijk precies zoals een dia-projector werkt. Het nadeel is alleen: de plaatjes staan stil.

Ronddraaiende plaatjes
De eerste plaatjes-beweeg-machine is het levenrad (bedacht in het jaar 1832). Het is een ronde schijf met langwerpige gaten langs de kant. Tussen die gaten staan plaatjes, bijvoorbeeld van een dravend paard. Elk plaatje is net één beweging anders. De schijf wordt voor een spiegel rondgedraaid. En als je door de gaatjes kijkt… beweegt het paard! Het draaft echt!
Natuurlijk is het nep. Het zijn en blijven losse, stilstaande plaatjes. Maar dat ziet je oog niet meer omdat het veel te snel gaat.

Plaatjes in een trommel
Zo’n plaatjes-beweeg-machine kun je ook van een koektrommel maken. Dat bedenkt William Horner in 1840. De deksel gaat eraf. In de zijkant maakt hij langwerpige gaten. En aan de binnenkant, tussen de gaten, plakt hij plaatjes. Bijvoorbeeld van een dravend paard. Hij draait de trommel, kijkt door de gaatjes en: het paard beweegt! Het draaft echt! Een wondertrommel.

Een deftige wondertrommel
De praxinoscoop is een deftige wondertrommel. In deze trommel zitten geen gaten in de zijkant. Maar wél plaatjes aan de binnenkant. In het midden van de trommel staan spiegeltjes. Draai de trommel. Nu zie je het paard in de spiegeltjes draven.

Stroken in een kastje
Thomas Edison is uitvinder van beroep. Hij heeft de platenspeler al bedacht en de gloeilamp. En hij verdiept zich ook in ‘plaatjes die bewegen’. Edison maakt lange stroken papier met plaatjes er op. Ja, bijvoorbeeld van een dravend paard. Of van een man die zijn hoed afneemt. Of van een bellenblazend meisje.
Hij hangt de stroken in een houten kastje. En draait ze met een zwengel langs een kijkgat. Er kan maar één persoon door het gat kijken. En wat is er te zien? Een bewegend paard! Een bewegende man die zijn hoed afneemt! En een bewegend meisje dat bellenblaast! Elk papier-filmpje duurt niet langer dan één minuut. Dit is de kinetograaf.

Plaatjes schieten
Maar er zijn meer uitvinders. In Frankrijk woont ook een slimme: meneer Marey. Hij wil zo graag weten hoe een vogel vliegt. En hij denkt: had ik maar foto’s van elke beweging die een vliegende vogel maakt. Dan plak ik ze in een wondertrommel en kan ik het vliegen bestuderen. Maar er is nog geen camera die zó snel foto’s kan maken. Dus wat doet meneer Marey? Hij maakt er zelf één. Op een geweer. En hij schiet geen kogels, maar foto’s. Heel snel, twaalf achter elkaar.
In Amerika zit meneer Muybridge ook niet stil. Hij wil de galop van een paard op foto’s vastleggen. Elke beweging! Het lukt hem voor een groot deel. Met dertig camera’s op een rij die allemaal om de beurt een foto klikken.

De film staat niet stil, maar loopt!
Thomas Edison denkt: dat moet ook met één camera kunnen. Dus hij maakt er één. Het líjkt op een fototoestel. Maar het verschil is: in een fototoestel staat het filmpje stil. In een filmcamera loopt de film langs de lens. Er worden snel veel foto’s gemaakt: 24 per seconde! En op elke foto staat de volgende beweging.
Stop al die gemaakte foto’s in een beweeg-machine. En kijk: daar draaft het paard, het beweegt echt. Zo is film dus uitgevonden. Met beweeg-machines en foto’s. Want dat is film eigenlijk: honderdduizenden foto’s achter elkaar.

Om de beurt kijken
Wat staat er eigenlijk op het allereerste filmpje? Daar is niet iedereen het over eens. In het ene boek staat: een man die zijn hoed afneemt en daarna een buiging maakt. In het andere boek staat: een man die niest. In ieder geval: het eerste filmpje werd gemaakt door Thomas Edison en William Dickson. Iedereen kon het zien in de kinetograaf. Om de beurt. En éérst betalen!

Met z’n allen in een kelder
Twee Franse broers, August en Louis, hebben een beter idee. Ze denken: in je eentje naar een filmpje kijken? Dat is toch ongezellig. Met z’n allen is veel leuker. Zij maken het eerste apparaat dat een film kan vertonen: de film-projector. De eerste voorstelling geven zij in een kelder onder een café. Wat grappig is: de achternaam van de broers is Lumière. Dat betekent ‘licht’. En zonder licht kan een film niet vertoond worden!
Fluisterfilm
Je moet wel bedenken: alle filmpjes zijn nog in zwart-wit. En zonder geluid. Als de acteurs spreken, zie je hun mond wel bewegen, maar je hoort niets.
Soms komt er dan een tekst in beeld. Dat zijn de tussentitels. Mensen die niet kunnen lezen, nemen iemand mee naar de film. Er wordt bij een stomme film dus veel gefluisterd in de zaal. Soms staat er ook iemand vóór het filmdoek. Om uit te leggen wat er in de film gebeurt. Een explicateur heet zo iemand. En altijd is er een pianist in de zaal. Of zelfs een orkestje. Maar een goede film-regisseur heeft maar weinig tussentitels nodig. Die kan alles vertellen in plaatjes.

Een superster met een piepstem
Pas in 1927 wordt de eerste film met geluid gemaakt. Het geluid staat op een plaat. En de platenspeler zit in de projector. De persoon die de projector bedient, moet héél goed opletten. Want de film moet gelijk met het geluid lopen. Dat gaat nog weleens mis. Dan is er in de film een man aan het woord. En dan hoor je de stem van een vrouw! Later wordt het geluid op de filmstrook gezet.

De geluidsfilm is niet voor iedereen een vooruitgang. In de tijd van de stomme film is John Gilbert een superster. Meer het gaat fout als zijn stem opeens te horen is. Hij heeft een hoge piepstem! Het publiek vindt dat vreselijk. En John Gilbert raakt werkloos. Ja, wees eerlijk. Als Leonardo diCaprio een piepstem zou hebben… dan was hij ook geen idool geworden.

Met een kwastje ingekleurd
Al in 1896 worden films ingekleurd. Gewoon met een penseeltje. En met hulp van een vergrootglas. Het kost héél veel tijd en is daarom erg duur. Maar het publiek vindt het niet eens mooi. De kleuren zijn vaak te fel.
Ongeveer in 1930 wordt de kleurenfilm uitgevonden. Sneeuwwitje, de tekenfilm uit 1939, was één van de eerste kleurenfilms.
Soms maakt een regisseur nog weleens een zwart-witfilm. Omdat het goedkoper is. Of omdat hij het gewoon mooi vindt.
Hoe smaller de filmrol, hoe minder mooi
35 millimeter is de breedte van een filmrol. In 1899 wordt zo’n 35 millimeter-film voor het eerst gemaakt. Het is duur en daarom komen er ook andere maten: 16 en 8 millimeter. Maar hoe smaller de film, hoe minder mooi het beeld wordt.
De filmstroken zijn gemaakt van nitraat. Dat is brandbaar materiaal. Dus wat gebeurt er? Door de lamp in de projector, vliegt er weleens een film in brand.
En nitraat heeft nóg een nadeel. Het vergaat. Na vijftig of honderd jaar is de film verpulverd. Zo zijn veel oude, bijzondere films verloren gegaan. Nu is de filmrol van een soort plastic gemaakt: celluloid.
Net als bij foto’s
“O die? Dat is zo’n negatief mens!” Dat betekent: die bekijkt alles altijd van de sombere kant. En iemand die positief is, doet het andersom. Die bekijkt alles van de vrolijke kant.
Heb je zelf weleens een foto gemaakt? Dan weet je dat er op het filmpje een plaatje wordt vastgelegd. Een plaatje van licht en donker. Dat is het negatief. Als het negatief op papier wordt ‘afgedrukt’, wordt het positief. Wat licht was, wordt donker. En andersom. Het positief is de foto.
Zo gaat het ook met de filmrol. Na de opnames moet het negatief worden afgedrukt. Op 35 millimeter-film. Pas dán kan de film worden geprojecteerd.
24 beeldjes per seconde
Hoe werkt een filmcamera? Als een fototoestel, maar véél sneller. De filmcamera filmt 24 beelden per seconde. De film ‘loopt’ door de camera. En staat héél even stil om een beeld vast te leggen. Daarna ‘loopt’ de film verder. En staat hij weer even stil om het volgende beeld vast te leggen. En dat 24x in één seconde. Het gaat zó snel. Het lijkt of de film helemaal niet stilstaat.

Het lijkt alsof de plaatjes bewegen
Een projector werkt ongeveer hetzelfde. Maar de film ‘loopt’ nu langs de lens. De lens vergroot het beeld. En de lamp in de projector, maakt het beeld zichtbaar. De film staat bij elk plaatje even stil. En als de film weer ‘loopt’, houdt een klepje het licht even tegen. Ook dit gaat héél snel: 24x per seconde. Maar in de zaal merk je er niets van. Het lijkt alsof de film helemáál niet stil staat. Het gaat zo vlug: ons oog kan niet meer zien dat het losse plaatjes zijn. Ons oog ziet de plaatjes bewégen.

Nep wordt net echt

Uit een boek of zelf verzonnen
Een film heeft een verhaal nodig. Sommige regisseurs verzinnen dat zelf. Anderen kiezen een boek uit. Denk maar aan: Pippi Langkous en Abeltje, Ronja de roversdochter en De gebroeders Leeuwenhart, Sjakie en de chocoladefabriek en De Tasjesdief. Dat zijn allemaal verfilmde boeken. Toch is de film nooit helemaal zoals het boek. Dat stelt mensen soms teleur. Ze hebben in hun hoofd zelf verzonnen hoe Sjakie er uitziet. Maar film bestaat nu eenmaal uit beeld. En iemand die een film maakt moet beslissen: zó ziet Sjakie er uit. Soms wordt er ook iets uit het boek weggelaten. Of er wordt iets bíj verzonnen. “Het boek is heel anders!” roept iedereen dan. Ja, het boek is anders. Want film is nou eenmaal heel iets anders dan een boek.

De regisseur bepaalt de inhoud
Een film wordt door honderden mensen gemaakt. Toch zegt iedereen: “Heb je de nieuwe film van Ben Sombogaart al gezien?” Ben is film-regisseur, onder andere van Abeltje. Hij beslist hoe alles wordt opgenomen. Hoe de acteurs moeten spelen. Wat er wel en niet in beeld komt. Hij bepaalt de inhoud en de stijl van de film. Sommige regisseurs staan er om bekend saaie films te maken. Of films waarin heel veel gepraat wordt. Ben Sombogaart maakt altijd spannende, leuke kinderfilms. Kinderfilms die grote mensen ook goed vinden. Zoals Mijn vader woont in Rio, Het zakmes en De jongen die niet meer praatte. Als een film flopt, krijgt de regisseur meestal de schuld. Als de film een hit wordt, krijgt hij de meeste complimenten.

Van het boek wordt een filmverhaal gemaakt
Kan een regisseur een boek meteen gaan verfilmen? Nee. Er moet een filmverhaal komen: het scenario. Waarom?
In een boek kun je álles beschrijven. Een landschap in de verte. Een zak geld die onder een struik verstopt is. Zelfs wat iemand dénkt, kan worden verteld. Maar hoe laat je dat in een film zien? Voor een film moet het hele verhaal in beelden veranderen. Een oerwoud kan op twee bladzijden worden beschreven. Maar als dat in de film tien minuten te zien is, wordt het saai.
Er moet ook iets gebeuren. Een film heeft spanning en avontuur nodig. Daarom wordt het boek-verhaal soms uitgebreid of moderner gemaakt.

Stukje voor stukje
Een scenario is verdeeld in scènes. Wanneer begint er een scène? Als iemand in beeld komt. Wanneer begint de volgende scène? Als iemand uit beeld verdwijnt. Een scenario-schrijver moet dus heel goed in beelden kunnen denken.

Binnen, buiten of nep-buiten
Bij alle scènes staat INT. of EXT. Dat zijn afkortingen van interieur (binnen) en van exterieur (buiten). Bij INT. speelt de scène zich binnen af. En bij EXT. speelt de scène buiten. Dat wil niet zeggen dat er dan ook buiten wordt gefilmd. Buiten kan ook in een studio worden ‘gebouwd’. Dan is buiten nep. Maar als het goed is gedaan, is het net echt.

Tekeningen van elke scène
Sommige regisseurs maken een story-board. Dat zijn tekeningen van elke scène. Staat acteur A met zijn rug naar acteur B? Moeten de open tuindeuren wel of niet in beeld? De éne regisseur maakt slordige schetsen. De andere precieze tekeningen in kleur. En sommige regisseurs maken helemaal geen story-board. Die willen van tevoren niet alles vastleggen. Die improviseren liever.

Hoeveel kost het om de film te maken?
Een film maken kost geld. De film-producent rekent uit hoeveel. Hij sorteert het verhaal op scènes. Wat speelt zich op straat af? Moet dat echt in New York? Of kan het in een studio? Wat speelt zich af in het kasteel? Welke decors zijn nodig? Hoeveel geld kosten de acteurs?
De duurste Nederlandse kinderfilm is Abeltje. Die kostte 9,2 miljoen gulden. De producent moet dat geld bij elkaar krijgen. Dat lukt vaak door de film van tevoren al aan andere landen te verkopen. Of aan een omroep. Die mag de film dan later uitzenden.
Acteurs zoeken
Voor elke rol moet een acteur of actrice gevonden worden. Het zoeken van de juiste acteurs heet casten. Meestal doet een casting-bureau dat. Zij hebben een archief vol acteurs. En ze weten precies waar iedereen goed in is. Zo vinden ze het juiste ‘type’ voor elke rol. De acteurs moeten dan een stukje proef spelen en de beste wordt gekozen.
Soms wordt er een advertentie in de krant gezet. Of er wordt gewoon op straat iemand gevonden. Dan ziet de regisseur opeens bij de bushalte het juiste type staan!

Geen echte rol
In elke film lopen mensen rond die geen rol hebben. Die zelfs niet één woord hoeven te zeggen. Mensen die op straat lopen of in een restaurant zitten. Ze zijn achtergrond, maar heel belangrijk om het echt te laten lijken! Figuranten worden vaak ingehuurd. Zij verdienen geld met achtergrond zijn. Soms zijn mensen toevallig figurant. Als er in een drukke winkelstraat gefilmd wordt, zijn alle voetgangers figurant. Zonder dat ze weten in welke film ze spelen!

Nagemaakte gebouwen
Alles wat wordt na-gebouwd heet decor. In Abeltje heeft de moeder van Abeltje in de film een benzine-pomp en een garage. Die werden in de Noordoost-polder nagebouwd. Het zag er zó echt uit dat de milieu-politie kwam kijken. Een illegale benzine-pomp! Dat was natuurlijk een groot compliment voor de decor-bouwer. Het was allemaal nep. Maar net echt.
Plekjes zoeken om te filmen
Filmen op locatie wil zeggen: niet in de studio. Gezocht: een wit, vrijstaand huis langs de spoorlijn. Of een klein kasteel langs een rivier. Je kunt het zo gek niet bedenken of het wordt gevonden. Er zijn mensen die daar hun beroep van maken. Dat zijn locatie-scouts. Zij zoeken voor film-regisseurs de plekken die hij nodig heeft. Een wit paleis in Turkije met uitzicht op zee? Gevonden in Griekenland. Nep-Turkije, maar net echt.

Kleine spullen zoeken
Dit woord is een afkorting van het Engelse ‘properties’. Dat betekent: kleine spullen. Alle kleine dingen die je in een film ziet, zijn props. Een kandelaar op de tafel. Een pistool in een plantenbak. Een kussen op de bank. De persoon die voor de props zorgt, wordt zelf ook props genoemd.
“Wat doe jij voor werk?”
“Oh, ik ben props bij de film.”
“Wat doe je dan?”
“Nou, ik zorg voor de props.”

Volgens het draaiboek
Is het zeker dat de film wordt gemaakt? Dan wordt er een shooting script gemaakt. Dat is het Engelse woord voor draaiboek. In het draaiboek staat hoe elke scène gefilmd wordt. Moet de camera-man de twee verliefden samen filmen? Dan wordt het een ‘totaal-shot’. Moet hij ze apart filmen? Dan wordt het een ‘medium-shot’. Of moet hij ze van héél dichtbij filmen? Dan wordt het een ‘close-up’. Dat zijn drie verschillende camera-standen. Die hebben alledrie ander licht nodig. Zo wordt elk ‘shot’ in het draaiboek uitgelegd.

Alles klaar? Filmen maar!
“Stilte voor opname!” roept de opname-leider. Pas dan start de camera-man de camera. Een opname-leider moet stalen zenuwen hebben. Hij moet erop letten dat iedereen alles klaar heeft. Is het licht in orde? Werkt het geluid? Staan de acteurs op de goede plek?

Opname met de camera
De camara-man drukt op het knopje van de camera. En de film in de camera ‘loopt’. Hij filmt hoe de acteur die een dief speelt, een slot openbreekt. De camara-man drukt weer op een knopje. En de film stopt. De opname die gemaakt is, heet: shot. Er is van tevoren afgesproken hoeveel shots er per dag worden opgenomen. De opname-leider moet zorgen dat dat lukt. Anders raakt alles achter op schema. En dat kost extra geld.

Hetzelfde shot steeds opnieuw
Niet elk shot staat er in één keer goed op. Een acteur kan zich in de tekst vergissen. Of de slappe lach krijgen. De klok van een kerktoren begint opeens te luiden. Of een decor valt om. Soms zijn er wel tien takes van één shot. Dan kan de regisseur kiezen. “Welke takes zal ik weggooien? En welke take zal ik taken?” Want take komt van het Engelse werkwoord ‘to take’. Dat betekent: nemen.

Het lijkt echt
Film is bedrog. Wat je ziet ís niet echt. Het lijkt echt. Dat heeft het effect dat je zit te griezelen, te lachen of te huilen. Er zijn mensen die voor de film speciale effecten maken. Die verzinnen trucjes. Als Pippi Langkous haar paard met twee handen optilt, dan is dat een ‘speciaal effect’. Bedacht door de effecten-maker. Niemand ziet dat Pippi dat niet zelf doet. Het is net echt. Maar nep.

In veel bioscopen tegelijk
Boeken worden uitgegeven. Films worden uitgebracht. Je kunt het wel met elkaar vergelijken.
Een schrijver schrijft een boek en zoekt een uitgever. De uitgever koopt het manuscript en zorgt dat het boek wordt gedrukt. Hij maakt reclame voor het boek. En hij verkoopt het aan boekwinkels.
De film-producent verkoopt zijn film aan een film-distributeur. De distributeur zorgt dat er kopieën gemaakt worden, zodat de film in veel bioscopen kan draaien. Abeltje kwam in meer dan honderd bioscopen uit! De distributeur maakt reclame voor de film. Hij zorgt voor de affiches. Hij zet advertenties in de krant. Hij maakt afspraken met radio- en tv-programma’s. De regisseur of de acteurs komen daar dan vertellen hoe fantastisch de film is. En dán maar duimen dat iedereen ook naar de film gaat kijken!
Doet de distributeur dat alleen omdat hij de film zo mooi vindt? Nee. De distributeur wil er geld mee verdienen. Net zoals de film-producent. En de bioscoop.

De eerste keer in de bioscoop
En dan gaat de film eindelijk in première! Zullen er veel of weinig mensen komen kijken? Wordt het een flop? Of wordt het een hit? Dat kan niemand van tevoren bepalen. Dát bepaalt het publiek

Tranentrekkers en kippenvellers

Vergeet je dat het niet echt is?
Eigenlijk zijn er maar twee soorten films: goede en slechte. Dat heeft niets met smaak te maken. Smaken verschillen. Jij kunt het wel een geweldig verhaal vinden. Maar dat wil nog niet zeggen dat het een goede film is. Jij kunt het wel helemaal niks vinden. Maar dat wil nog niet zeggen dat het een slechte film is. Stel jezelf de volgende vragen:
– Heb ik kunnen vergeten dat ik naar een film zit te kijken?
– Of heb ik steeds gezien dat het gespeeld is, bord-karton-nep?
Als je vergeet dat het nep is, dan heb je een goede film gezien. Als je vergeet dat je in een zaal zit. Als je vergeet welke dag het is. Als je uit de film komt én uit een andere wereld. Dán heb je een goede film gezien.

Een verhaal gespeeld door acteurs
In een speelfilm wordt een verhaal verteld. Het verhaal wordt gespeeld door acteurs. Er zijn allerlei soorten speelfilms. Komedies, politie-films, musicals, cowboy-films, oorlogsfilms, avonturenfilms, griezelfilms en romantische films. Avonturenfilms kunnen heel spannend zijn. Zo spannend dat je er kippenvel van krijgt. En romantische films kunnen heel gevoelig zijn. Zo gevoelig dat de tranen je in de ogen schieten.
Een speelfilm voor kinderen is een kinder- of jeugdfilm. Een speelfilm voor kinderen én grote mensen is een familiefilm. The sound of music is zo’n familiefilm. Eén van de mooiste familiefilms van de laatste jaren is Fly away home. Het is een waar gebeurd verhaal over het meisje Amy. Ze brengt twaalf ganzen groot. In een vliegtuigje dat Amy zelf bestuurt, vliegt ze de ganzen naar een veilig broedgebied. Dwars over Amerika. Een spannende reis die bijna verkeerd afloopt.

Een getekende film
In een tekenfilm is het hele verhaal getekend. In Amerika worden heel veel tekenfilms gemaakt door de Walt Disney Studio’s. Walt Disney is de man die Mickey Mouse verzonnen heeft. En nog veel meer getekende figuurtjes die wereldberoemd zijn. Iedereen heeft weleens een Walt Disney film gezien. Denk maar aan Bambi, De Leeuwenkoning en Mulan.
Anders dan alle Walt Disney tekenfilms is Kirikou en de heks. Niet alleen omdat de tekeningen zo anders zijn, maar ook omdat het een Afrikaans sprookje is. En de held, Kirikou, is een zwart jongetje. In de hele film komt niet één wit mens voor. Kirikou en de heks is geen Amerikaanse, maar een Franse tekenfilm.
Door poppen gespeeld
In een animatie-film wordt het verhaal door poppen gespeeld. Dat kunnen marionetten zijn. Poppen van klei of hout. Poppen waar mensen ín zitten. Of computer-gestuurde poppen. In sommige animatie-films spelen poppen én mensen.

Over het echte leven
Een documentaire is een film die over het echte leven gaat. Niks verzonnen. Niks nep. Geen acteurs. Geen decors. Alles echt. Veel documentaires gaan over de natuur. Over het leven van ijsberen. Of over insecten in het oerwoud. Maar er worden ook veel documentaires over mensen gemaakt. Over wonderkinderen. Over beroemde voetballers. Over vluchtelingen. Of over een uitvinder. Je kunt het zo gek niet verzinnen. Je kunt overal een documentaire over maken.

Films van over de hele wereld
Als je naar de film wilt, kun je naar een bioscoop of naar een filmtheater.
In de meeste (grote) plaatsen zijn bioscopen. En in veel steden is er ook een filmtheater. Wat is het belangrijkste verschil?
Bioscopen vertonen bijna alleen Amerikaanse films. Films die veel geld hebben gekost. Dat geld moet worden terugverdiend. En het liefst moet er winst gemaakt worden. Daarom draaien die films in veel zalen en in grote zalen. Dan kunnen er zoveel mogelijk mensen naartoe.
Filmtheaters vertonen films die niet in de bioscoop draaien. Soms een Amerikaanse film, maar meestal films uit andere landen. Bijvoorbeeld uit IJsland of China, uit Portugal en Japan. Films van over de hele wereld.
Je kunt het vergelijken met winkels die kleding verkopen. De ene winkel verkoopt sportkleding. De andere ondergoed. En weer een andere alleen maar truien. Zo is het ook met bioscopen en filmtheaters. Ze vertonen allebei films. Maar het zijn verschillende soorten. Bioscopen en filmtheaters vertonen ook allebei films voor kinderen. Maar ook die zijn heel verschillend. Filmtheaters organiseren soms kinderfilm-festivals.
Weleens in de bioscoop geweest? Maar nog nooit in het filmtheater? Toch ook eens een ander smaakje proberen!
Een video is geen film

Op een video-band staan geen plaatjes
Je weet inmiddels hoe een filmstrook er uitziet (ga anders naar Filmcamera/35 millimeter). Pak een oude video-band, eentje die je mag slopen. Sla hem stuk en trek (een stukje) van de band eruit. Ja: op die grijze, plastic strook staat een film. Of misschien een tv- programma dat je opgenomen hebt. Maar je ziet géén plaatjes op het plastic staan. Een video-band is heel ander materiaal dan film. De beelden zijn op een andere manier vastgelegd. Met magnetische codes. Er kan dus wel een film óp de video-band staan. Maar het ís geen film.
“Nu gaat er straks niemand meer naar de film.” Dat dacht iedereen toen de televisie werd uitgevonden. “Nu komt er vast niemand meer naar de bioscoop.” Dat dacht iedereen ook toen de video-band werd uitgevonden. Maar niks hoor. De mensen bleven toch naar de film gaan. Want een film is op een groot scherm toch het mooist. En een film kijken in een donkere zaal, blijft speciaal. In de bioscoop kun je trouwens niet gestoord worden. Niet door de telefoon. Niet door de voordeurbel. En niet door je treiterende broertje. Voor veel mensen is naar de film gaan nog steeds een middag of avondje uit.
Om even snel te kijken
In de filmwereld wordt óók met video gewerkt. Het is handig materiaal waarop je snel terug kunt kijken. Veel regisseurs nemen alle opnames óók op video op. Zo kunnen ze snel even terugkijken of alles klopt.
Als alle opnames klaar zijn, kan de regisseur zijn film gaan monteren. Dat betekent: alle scènes in goede volgorde aan elkaar plakken. Een video-band is veel sneller te monteren. Dus oefent hij eerst met een video-montage. Als hij daar tevreden over is, wordt de film pas gemonteerd.

Eerst de film, dan de DVD en video
Sommige films draaien heel lang in de bioscoop. Andere films maar een paar weken. Bijna alle films komen ook op video en DVD uit. Meestal een jaar na de bioscoop-première. Eerst kun je de film op video of DVD huren. En na een poos zijn de video en de DVD ook te koop. Veel mensen vinden het leuk om hun favoriete film nog eens terug te zien. En thuis lekker een filmpje kijken is natuurlijk ook leuk. Maar… nooit zo mooi als in de bioscoop.

tekst: Lidy Peters