Houtkachel

Hout brandt langzaam in een dichte kachel; de warmte vliegt niet door de schoorsteen zoals bij een open haardvuur. Bij een klein vuur wordt echter veel creosoot houtteer in de kachelpijp en het stookkanaal, dat na afkoeling roet is geworden. Een schoorsteen verstopt door roetvorming; het vuur brandt dan niet goed en rook trekt niet meer weg. Roet is zeer brandbaar, het is de oorzaak van schoorsteenbranden. Het vuur kan dan zo heet zijn, dat het rookkanaal barst of uit elkaar springt en de kachelpijp soms smelt.
Stook dus aandachtig; droog hardhout bevat het minste houtteer. Gebruik geen kunsthout en stook alleen kolen als dat volgens de gebruiksaanwijzing kan. Maak geen vuur met ontvlambare vloeistof, doch gebruik proppen krantepapier en leg daar aanmaakhoutjes op. Doe er iets grotere stukken bij zodra de houtjes goed branden, pas daarna echt grote blokken.

Stook de kachel bij dagelijks gebruik zeker een kwartier per dag hoog op -met open deur en trekklep. Zet de trekklep telkens even open als er nieuwe blokken op het vuur gaan, dan kan eventueel vocht verdampen. Doe in de kachel slechts brandstof voor een of twee uur. Als de kachel ‘s nachts aanblijft, zorg dan voor voldoende hete houtskool.

Laat de schoorsteen bij dagelijks gebruik twee keer per jaar vegen, in het vooren najaar. Bij minder intensief gebruik is eens per jaar vegen voldoende. Maak de kachelpijp vaker schoon en houd hem in de gaten. Laat een deskundige schoorsteen en kachel jaarlijks nakijken; vervang onderdelen die verslijten.

Vraag voor de aanschaf van een houtkachel advies aan de brandweer en de verzekeringsmaatschappij: soms stellen die bepaalde eisen.