Schaven

Gebruik voor het vlak en glad schaven van een ruwe, onbewerkte plank een rijschaaf. Stel de beitel in -eerste instantie zo in, dat hij op een schaafdiepte van 1,5 mm staat. Controleer of het blad recht staat door langs de zool van de schaaf te kijken. Klem de plank op een of andere wijze stevig vast in of op de werkbank, of gebruik een houten mal zoals op de tekening.

De plank moet vlak liggen en zich ongeveer op maaghoogte bevinden. Plaats één hand op de knop van de schaaf (indien aanwezig; anders op de beitel) en de andere om de greep van de schaaf. Oefen op de schaaf een gelijkmatige druk uit en beweeg ze schuin op de draad van het hout.

Als zo de ruwste plekken op het hout zijn weggewerkt, zet de beitel dan iets ondieper en begin het hout glad te schaven. Schaaf in lange streken, nu met de draad van het hout mee. Houd de schaaf zo (hoek van 15″) dat de beitel niet in het hout ‘hakt’, maar er dunne krullen van af haalt. Til de ‘neus’ (de voorkant) van de schaaf iets op aan het einde van iedere schaafstreek.

Om de randen van een plank haaks te maken, altijd met de draad meeschaven. Klem het werkstuk haaks in de bankschroef. Houd de schaaf in een hoek van 15″ en zorg voor een gelijkmatige druk tijdens de lange, rechte streken.
Gebruik een kleine blokschaaf om de randen van de plank bij te werken. Werk van beide zijden naar het midden toe om ronde hoeken te voorkomen. Schaaf ten slotte de bobbel in het midden vlak.