Werkstuk over vliegeren

vliegerHeb je wel eens een vlieger opgelaten? Het kan best lastig zijn, om zo’n ding de lucht in te krijgen. Maar als hij eenmaal aan de hemel staat… dat is zo mooi!
Er zijn mensen die hun vlieger zelfs gave stunts kunnen laten uithalen. Hun vlieger maakt allerlei mooie bewegingen in de lucht.
Of wat denk je van mensen die op het strand een karretje aan hun vliegertouw vastmaken en zich door hun vlieger laten trekken?
Vliegeren kan op allerlei manieren, dat is wel duidelijk! Daarom is het voor veel mensen leuk om te doen. En echt niet alleen voor kinderen. Vliegeren is voor iedereen.
Veel heb je er niet voor nodig: alleen een vlieger, een beetje wind en vooral veel ruimte! Bijvoorbeeld een groot grasveld. En voor een vlieger hoef je echt niet rijk te zijn. Natuurlijk zijn er heel mooie en peperdure vliegers te koop in de winkel. Maar een goede vlieger kun je ook gewoon zelf maken!

Vliegers bestaan al vreselijk lang. Sommige mensen zeggen dat de Griek Archytas van Tarente 2400 jaar geleden de vlieger uitvond. Maar in China hadden ze toen al lang vliegers. En ook de Maori’s maakten toen al vliegers. De Maori’s zijn een oud volk dat op Nieuw-Zeeland leeft. Dat ligt vlak bij Australië. We weten dus niet precies wie de vlieger heeft uitgevonden.
Waarschijnlijk werden de eerste vliegers door Chinezen gemaakt. De oude Chinezen geloofden dat er goede en slechte geesten bestaan. Kwade geesten moesten worden weggejaagd en de goede geesten moesten juist worden gelokt. Daar wisten de Chinezen allerlei maniertjes voor: met vuurwerk, met nagemaakte draken, én met vliegers. Soms werden er zelfs brandende kaarsen in de vliegers gezet. Of ze maakten fluitjes aan het vliegertouw, zodat er een hoog gefluit klonk als de vlieger in de lucht was.
Vliegeren was voor de Chinezen dus geen spelletje. Dat hebben wij er in Europa van gemaakt. Vierhonderd jaar geleden namen handelaars voor het eerst vliegers mee uit China. Toen pas ontdekten we hier in Europa wat vliegeren was. En we vonden het hartstikke leuk! Voor ons had het niks te maken met kwade geesten. Het was gewoon een leuk spelletje!
Toch zijn vliegers ook hier nuttig gebruikt. De Amerikaan Benjamin Franklin gebruikte ze voor wetenschappelijke proefjes. Hij liet vliegers op tijdens onweer, om de elektriciteit in de lucht te onderzoeken. Leerzaam, maar wel gevaarlijk!
In de Tweede Wereldoorlog gebruikte het Amerikaanse leger ook vliegers. Die waren handig bij schietoefeningen. De soldaten lieten grote vliegers op. Op elke vlieger stond een vliegtuig van de vijand geschilderd. De soldaten moesten daar op mikken. Omdat de vliegers net zoals vliegtuigen niet stil hingen, leerden de soldaten zo goed richten op bewegende dingen in de lucht.

Er bestaan een heleboel soorten vliegers. Er zijn vier hoofd-soorten: de kruisvlieger, de doosvlieger, de stuntvlieger en de vechtvlieger. Er bestaan er nog wel meer: bijvoorbeeld de slee-vlieger die je makkelijk zelf kunt maken (zie het hoofdstuk ‘Zelf een vlieger maken’), maar die komen niet zo veel voor.

De kruisvlieger
Kruisvliegers kun je herkennen omdat ze altijd gemaakt zijn van twee gekruiste stokjes. Die stokjes zijn het ‘skelet’ van de vlieger. Kruisvliegers zijn altijd plat. En ze zijn er in een heleboel vormen: rond, vierkant, met 8 hoeken, en noem maar op. Er zijn ook kruisvliegers die bijvoorbeeld de vorm van een vliegtuig of een vogel hebben.
Als je wel eens hebt gevliegerd, dan was dat waarschijnlijk met een kruisvlieger. Want die komen het meeste voor.

De doosvlieger
Doosvliegers zien eruit als een… doos. Ze zijn dus niet plat, zoals kruisvliegers. Doosvliegers kunnen behoorlijk groot zijn. En ze zijn een stuk moeilijker om te maken. Maar ze hebben als voordeel dat ze wel vreselijk stevig zijn. Ze zien er ook heel apart uit.

De stuntvlieger
Eigenlijk zijn deze vliegers het leukst. Je kunt er echt lekker mee ‘vliegen’. Een stuntvlieger heeft niet één touwtje waaraan je hem oplaat, maar twee. Daardoor kun je hem goed besturen en er kunstjes mee doen. Je kunt hem bijvoorbeeld een ‘looping’ (zeg: loeping) laten maken. Dan vliegt hij een cirkel door eerst naar beneden te vliegen en dan weer omhoog. Je kunt hem ook naar beneden laten duiken en hem dan heel laag over de grond laten vliegen. En dan opeens laat je hem weer omhoog schieten. Er zijn een heleboel soorten stuntvliegers. Zullen we er een paar noemen?

De shuttle (zeg: ‘sjuttel’). Hij ziet er heel vierkant uit. Het is een heel makkelijke vlieger om mee te beginnen.

De speedwing (zeg: ‘spietwing’). Deze heeft de vorm van een driehoek. Door die vorm is hij veel sneller en sterker dan de shuttle. Als je jonger dan 12 bent, kun je deze vlieger beter niet gebruiken. Dan ben je nog niet sterk genoeg! De vlieger sleurt je zomaar weg, en dat is niet de bedoeling. De vlieger moet vliegen, niet jij!

De spin-off. Deze lijkt een beetje op de speedwing, maar hij is iets minder sterk. Hij maakt wel heel makkelijk bochten. De spin-off is een goede stuntvlieger voor beginners, maar dan moet je het al wel een beetje kunnen.

De speedfoil (zeg: ‘spietfojl’). Deze ziet er heel langwerpig uit. Hij is vreselijk sterk. Om hem te besturen, moet je heel sterk zijn. Zulke vliegers worden vaak gebruikt bij team-vliegeren. Daarover lees je meer in het hoofdstuk ‘Stuntvliegeren’.

De spoetnik. Dit is een beetje een aparte vlieger: hij heeft helemaal geen stokken! Hij lijkt haast meer op een parachute dan op een vlieger. Het moet flink waaien om deze vlieger de lucht in te krijgen. Maar als ie eenmaal vliegt, is hij vreselijk sterk. Dan kun je er zelfs een karretje achter hangen en ermee over de grond racen! Dat lees je verderop onder ‘buggy-rijden’.

Vechtvliegers
Met deze vliegers kunnen luchtgevechten worden gedaan. Dat zijn natuurlijk geen serieuze gevechten, maar spelletjes. Vechtvliegers zijn heel erg licht en heel erg snel. Maar hoe vechten ze dan? Heel simpel: het vliegertouw wordt eerst ingesmeerd met lijm, en dan wordt er gemalen glas op gedaan. Dan worden de vliegers opgelaten. De bedoeling is om met jouw vliegertouw het touw van andere vliegers door te snijden.
Vechtvliegeren wordt hier in Europa bijna niet gedaan. Het komt vooral voor in Azië. Bijvoorbeeld in Japan en India. Doe dit vechtvliegeren maar niet na: het is best gevaarlijk als er zo’n touw met glas naar beneden komt vallen. Bovendien is stuntvliegeren veel leuker!

Ook al zijn er een heleboel verschillende soorten vliegers, ze hebben wel bijna allemaal dezelfde onderdelen: een geraamte, een doek, natuurlijk het vliegertouw, een ‘toom’ en een staart.

– Het geraamte van de vlieger zijn de stokjes waar het doek op gespannen zit. Die stokjes zijn eigenlijk de botten van de vlieger. Ze moeten goed aan elkaar vast zitten. En de stokjes moeten natuurlijk heel sterk zijn. Ze mogen niet breken in de lucht. Meestal wordt er bamboe gebruikt voor het geraamte. Bamboe is stevig en tegelijk licht. En dat laatste is natuurlijk ook belangrijk. Een vlieger mag niet te zwaar zijn, anders krijg je hem nooit omhoog! Behalve bamboe worden er ook houten latjes of plastic staafjes gebruikt voor het geraamte.
– Over het geraamte komt het doek van de vlieger. Bij een goede vlieger is dit gemaakt van stevig papier of van stof. Bij vliegers die je in de speelgoedwinkel koopt, is het meestal gemaakt van plastic. Als je zelf een vlieger maakt, is het altijd leuk om stof of papier te gebruiken. Hier kun je namelijk makkelijk op schilderen, om je vlieger mooi te versieren.
– Het vliegertouw is de lange lijn waaraan je de vlieger oplaat. Aan het uiteinde dat jij in je handen houdt, zit een haspel. Dat is een ding waarop je het vliegertouw kunt oprollen.
– Aan het andere uiteinde van het vliegertouw zit de toom. Dat zijn twee (of soms meer) touwtjes die tussen het vliegertouw en de vlieger zelf zitten. Door die toom kan een vlieger in de lucht schuin hangen. Op die manier kan hij beter ‘drijven’ op de wind. Als je goed wilt vliegeren, is het ‘toom-punt’ heel belangrijk. Dat is het punt waar het vliegertouw aan de toom vastzit. Wat het beste punt is, moet je gewoon zelf uitvinden door veel te vliegeren.
– En dan is er nog de staart van een vlieger. Die bungelt er onderaan. Doordat de staart een beetje aan de vlieger trekt, blijft de vlieger beter recht hangen. De staart zorg ervoor dat de vlieger in evenwicht is. Hoe lang en hoe zwaar de staart het beste kan zijn, moet je ook zelf uitvogelen door veel te vliegeren.

Als je wilt vliegeren, heb je wind nodig. Want een vlieger heeft geen motortje of zo. De wind moet je vlieger omhoog tillen. Dat lukt alleen als je de vlieger een beetje schuin in de wind houdt. Je kunt het een beetje vergelijken met een velletje papier dat je schuin voor je mond houdt: als je dan blaast, waait het velletje een beetje omhoog. De wind kan dit natuurlijk veel beter. Want de wind is veel sterker! Dus als de wind tegen een vlieger blaast, gaat die vlieger net als het velletje papier een stukje omhoog. Maar als ie een stukje hoger is, blaast daar ook weer wind! En dus blíjft hij omhoog gaan! Totdat het vliegertouw helemaal strak staat.

Vliegeren moet je doen op een plek waar je lekker veel ruimte hebt, bijvoorbeeld een groot grasveld, een park of het strand. Je mág trouwens niet overal vliegeren. Bij elektriciteitskabels is het levensgevaarlijk. Als de vlieger zo’n kabel raakt, kun je een enorme schok krijgen. Daar kun je dood van gaan. Niet doen, dus!
Bij een autoweg vliegeren is ook niet verstandig. De mensen in de auto’s kunnen schrikken als er opeens een vlieger naar beneden duikt. Daardoor zouden er ongelukken kunnen gebeuren.
Bij vliegvelden mag het ook niet. Want als een vlieger per ongeluk in de motor van een vliegtuig terecht komt, kan dat een ramp zijn.
Maar er blijven nog genoeg plekken over waar je wél kunt vliegeren!

Het moeilijkste (en vervelendste) van vliegeren is om je vlieger op te laten. Zeker als je in je eentje bent.
Eerst moet je met je rug in de wind gaan staan. Houd je vlieger vast bij het toompunt. Leg de staart tegen de wind in op de grond. Wacht tot de wind de vlieger omhoog tilt. Als de wind aan je vlieger trekt, laat je het vliegertouw vieren. ‘Vieren’ betekent dat je het vliegertouw door je vingers laat glijden als de wind eraan trekt. Als de vlieger daalt en het touw slap komt te hangen, trek je het touw aan. Je moet ervoor zorgen dat het touw altijd strak staat.
Als je met z’n tweeën een vlieger oplaat, is het makkelijker. Degene die je helpt, houdt de vlieger omhoog. Jij gaat (met de haspel in de handen) een stukje verderop staan. Je helper houdt de vlieger in de wind. Jij loopt achteruit en laat het touw vieren. Let er wel op dat je tegen de wind in moet lopen!

Stuntvliegeren klinkt eng: alsof je gevaarlijke stunts moet doen! Maar nee, er is niks gevaarlijks aan. Stuntvliegeren betekent gewoon dat je vlieger mooie figuren en bewegingen maakt in de lucht.
Zo is er bijvoorbeeld de powerdive (zeg: pauwer-daif). De vlieger begint hoog in de lucht. Opeens maakt hij een duik naar beneden. Hij vliegt loodrecht naar de aarde! Vlak voor hij neerstort, maakt hij een bocht en vliegt hij vlak boven de grond verder. Dat zie er heel spectaculair uit!
Een ander figuur is de liggende acht. Zoals de naam al zegt, maak je dan met je vlieger een acht in de lucht. Weer een ander figuur is het trapje: daarbij vliegt de vlieger zogenaamd een trapje af. Hij gaat steeds een treetje lager.
Al die figuren kun je niet maken met een vlieger waar maar één vliegertouw aan zit. Zo’n vlieger kun je niet goed besturen. Een stuntvlieger heeft altijd twee touwen.
Sommige mensen vinden het leuk om samen te vliegeren. Ze maken er een showtje van in de lucht. Ze laten hun vliegers precies tegelijk dezelfde figuren maken. Dat ziet er heel mooi uit. Zo samen vliegeren heet ‘team-vliegeren’ (zeg: tiemvliegeren). Natuurlijk is het bij teamvliegeren belangrijk dat je van te voren afspreekt welke figuren je gaat maken. Anders kun je ongelukken krijgen.

Sommige vliegers zijn berensterk als ze in de lucht hangen. Het kost moeite om ze in bedwang te houden!
Dat is leuk, dachten sommige mensen, zo’n vlieger kan dus veel meer dan alleen maar een beetje in de lucht hangen! En zo bedachten ze een grote, sterke vlieger waar een mens onder kan hangen. Dan kun je zelf meevliegen! ‘Zeilvliegen’ heet dat. Je hebt er een grote delta-vlieger voor nodig. En een berg of heuvel waar je hard vanaf moet lopen. Zodra de wind onder de vlieger komt, tilt hij je omhoog… en je vliegt!
Andere mensen hoeven niet zo nodig de lucht in. Zij blijven liever op de grond. Maar dan wel met een karretje onder hun kont! Zo’n karretje heet een ‘buggy’. Buggyrijders laten zich door hun stuntvlieger trekken. Met riemen zitten ze aan hun karretje vast. En in hun handen hebben ze de lijnen van de vlieger. Zo rijden ze met een rotgang over de grond. Meestal doen ze dat op het strand. Daar is lekker veel ruimte. De grond moet wel een beetje hard zijn, want door los zand rijd je niet fijn. Dus rijden de buggy’s over de stukken strand die net nat zijn geweest: daar is de bodem hard genoeg!
Zo bestaat er ook nog surf-vliegeren en waterski-vliegeren. Je kunt het zo gek niet verzinnen, of er is wel iemand die het probeert.

Zelf een vlieger maken is helemaal niet zo moeilijk. In de bibliotheek vind je vast boekjes waar in staat hoe het moet. Een heel eenvoudige vlieger om zelf te maken is een slee-vlieger.

Dit heb je ervoor nodig:
– een vel plastic van 60 x 80 cm. Dit kun je bijvoorbeeld uit een vuilniszak knippen.
– twee ronde houten stokjes van 60 cm lang, met een doorsnede van 4 millimeter
– plakband
– vliegertouw
– een ringetje
– twee lucifers

Nu aan de slag! Knip eerst het plastic vel uit de vuilniszak. Knip dan de vorm van de vlieger erin (zie plaatje ). Vergeet ook niet de twee ronde gaten aan de onderkant uit te knippen. Deze zorgen ervoor dat de slee-vlieger ook bij harde wind goed vliegt.
Plak met plakband de stokjes op de juist plek. Zorg dat ze goed vast zitten.
Dan moet je de twee toompunten wat steviger maken. Doe dit door er een lucifer op te plakken, en het puntje er omheen te slaan.
Maak dan een stuk vliegertouw vast aan het ene toompunt, en maak de andere kant van het touw vast aan de andere toompunt. Het touw moet twee meter lang zijn.
Daarna maak je in het midden van dat touw een ringetje vast met een verstelknoop (zie tekening). Maak het vliegertouw aan het ringetje vast en de slee-vlieger is klaar!
Als het gaat waaien, kun je hem meteen oplaten!