Werkstuk over Wielrennen

WielrennenWielrennen is hardrijden op een racefiets, maar dat wist je vast al. De sport is erg populair. En dan vooral om naar te kijken. De bekendste wedstrijd is de Tour de France (je zegt: toer de frans). Elke zomer kijken er weer honderden miljoenen mensen naar op televisie.
Deze vorm van wielersport wordt ook wel wegwielrennen genoemd. De wielrenners rijden tijdens de wedstrijd namelijk op de gewone weg. Natuurlijk mogen daar dan even geen auto’s komen. De meeste wedstrijden zijn van maart tot en met oktober.

Andere vormen van wielersport zijn:
Veldrijden: de wielrenners rijden over alle soorten ondergrond: klei, gras, asfalt en zelfs modder. Ook zijn er hindernissen, zoals trapjes en houten balken. Toch rijden de deelnemers op een racefiets met dunne bandjes. Sommige stukken kunnen ze niet fietsen. Dan moeten ze hun fiets optillen en rennen. De wedstrijden zijn vooral in de winter.

Baanwielrennen: er worden rondjes gereden op een speciale baan van hout of beton. In de bochten loopt de vloer naar buiten toe omhoog. Het gaat supersnel en het ziet er erg spectaculair uit. En de racefietsen die hier gebruikt worden, hebben geen remmen!

Mountainbike: wedstrijden worden op stevige fietsen met brede banden gereden. Dat moet ook wel, want de coureurs rijden dwars door bossen en over heuvels vol rotsen.

Kunstfietsen: acrobatiek op de fiets. Het gaat hier niet om de snelheid. Wie de mooiste kunsten op zijn fiets uithaalt, wint. Een beetje zoals bij kunstschaatsen.

De wedstrijden
Er zijn verschillende soorten wedstrijden in het wegwielrennen. Dit zijn de belangrijkste:

Wielrennen tour de franceEtappekoersen: een wedstrijd van een paar dagen of soms zelfs weken. De totale afstand is verdeeld in etappes. Elke dag wordt er één gereden. Soms is er een tijdrit in plaats van een etappe (zie hieronder). De wielrenner die alle etappes bij elkaar het snelst rijdt, wint de wedstrijd. De bekendste etappekoersen zijn: de Ronde van Frankrijk (Tour de France), de Ronde van Italië (Giro d’Italia) en de Ronde van Spanje (Vuelta e Espana).

Klassiekers: losse wielerwedstrijden die elk jaar gehouden worden. Vaak bestaan ze al een tijdje. Voorbeelden: Parijs-Roubaix (Frankrijk, sinds 1896), Luik-Bastenaken-Luik (België, sinds 1908), Amstel Gold (Nederland, sinds 1966).

Parijs-Roubaix heet ook wel “De hel van het noorden” en is berucht om zijn kasseienweggetjes.

Wedstrijden op een parcours: wielrenners rijden een paar keer dezelfde route. Het Wereldkampioenschap is zo’n wedstrijd. Ook in de meeste kleine wielerwedstrijden rijden deelnemers een paar keer over hetzelfde afgezette stuk weg.

Tijdrit: in een normale wedstrijd gaan alle deelnemers tegelijk van start. In een tijdrit rijden alle wielrenners de afstand alleen. In een ploegentijdrit rijden alle ploegen apart. Natuurlijk gaat het er nog steeds om wie het snelst is! Tijdritten zijn meestal onderdeel van etappekoersen.

UCI ProTour: nieuw klassement van de Internationale Wielerunie (UCI). Hierin worden de uitslagen van de 28 belangrijkste wielerwedstrijden bij elkaar gezet. Zo is aan het einde van het jaar te zien wie de beste wielrenner was.

Wielerwoorden
Coureur: wielrenner
Peloton: grootste groep wielrenners in een wedstrijd.
Demarreren: ineens snel wegrijden van het peloton of een groepje tegenstanders. Dat heet ook wel ontsnappen.
Kopgroep: een groepje renners dat op kop rijdt, een stuk voor het peloton uit.
Rode-lantaarndrager: de wielrenner die laatste staat in het klassement.
Stuk zitten: zó moe zijn dat je (bijna) geen kracht meer hebt.
Bezemwagen: een busje dat helemaal achter aan een wedstrijd meerijdt. Coureurs die echt niet verder kunnen, gaan met het busje mee. Ze mogen daarna natuurlijk niet meer meedoen!
Gelost worden: als een renner zijn tegenstanders niet meer bij kan houden.
Volgauto’s: auto’s die met de renners meerijden. Iedere ploeg heeft een volgauto met de ploegleider en een wagen met reservespullen (de materiaalwagen).
Spurten of sprinten: een kort stuk zo snel mogelijk fietsen.
Massasprint: als het hele peloton tegelijk op de finish afkomt. Iedereen probeert dat laatste stukje van de race net iets sneller te rijden (sprinten) dan zijn tegenstanders en zo te winnen.

Wielerhelden
Lance Armstrong: deze Amerikaan heeft al zes keer achter elkaar de Tour de France gewonnen. Dat was nog nooit iemand gelukt. In 2005 doet hij voor de laatste keer mee. Zou hij weer winnen? Andere wielrenners mopperen wel eens op Armstrong. Ze vinden het niet sportief dat hij alleen aan de Tour meedoet en niet aan andere grote wedstrijden. De meeste van zijn tegenstanders doen dat wel.

Eddy Merckx: volgens velen is deze Belg de beste wielrenner ooit. Hij won tussen 1961 en 1977 vijf keer de Tour de France, vijf keer de Ronde van Italië en één keer de Ronde van Spanje. Ook werd hij vier keer wereldkampioen.

Joop Zoetemelk: deze Nederlandse renner kreeg de bijnaam ‘de eeuwige tweede’. Hij eindigde in de Ronde van Frankrijk namelijk vijf keer op de tweede plaats! In 1980 had hij eindelijk meer geluk: hij won! In 1985 werd hij wereldkampioen. Dat had niemand verwacht, want hij was al bijna veertig. Zoetemelk zat dertig jaar geleden in een Nederlandse wielerploeg vol supergoede renners. Je opa of oma kunnen vast nog wel een paar namen noemen!

Leontien Zijlaard-van Moorsel: de beste Nederlandse wielrenner is een vrouw. Leontien van Moorsel won twee keer de Tour de France voor vrouwen. Ze werd één keer wereldkampioen. Ook veroverde ze drie gouden medailles op de Olympische Spelen.

Wie en hoeveel?
De meeste wielerwedstrijden in ons land worden georganiseerd door de Koninklijke Nederlandsche Wielren Unie (KNWU). De KNWU bestaat al sinds 1928. Ongeveer 10.000 wielrenners zijn lid van deze sportbond. Dat zijn trouwens niet alleen wegwielrenners, maar bijvoorbeeld ook veldrijders en mountainbikers. Bij de KNWU zijn meer dan 320 wielerverenigingen aangesloten. De KNWU is zelf weer lid van de Internationale Wielerunie (UCI).
Hoe het begon (1869)
De wielersport is tegelijk met de fiets ontstaan, ongeveer 150 jaar geleden. De eerste fietsen zagen er wel wat anders uit dan nu. Ze hadden nog geen ketting. De trappers zaten aan het voorwiel vast, zoals bij driewielers voor peuters. En op de houten of metalen wielen zaten nog geen luchtbanden! De meeste mensen vonden het maar niets. Franse fietsfans wilden laten zien dat de tweewieler juist erg handig was. Daarom organiseerden ze in 1869 de allereerste lange wielerwedstrijd. De afstand van 135 kilometer was voor die tijd enorm. Niemand wist hoe de wielerwedstrijd het best gereden kon worden. Het idee was om na elke 25 kilometer een kwartier te rusten. Zo kon de renner gelijk wat eten en een wijntje drinken!

Onze eigen fiets (1888)
Met trappers aan het voorwiel was snel fietsen best lastig. Je trapt je een ongeluk (denk nog maar eens aan die peuterdriewieler). In 1870 probeerden ze dat op te lossen door het voorwiel megagroot te maken. Dat hielp. De fietser ging nu redelijk snel zonder zich rot te trappen. Een nadeel was dat hij erg hoog zat. En dat was weer niet zo veilig.

De Harvard Highwheeler uit 1879: niet echt een racemonster…

Een betere oplossing kwam in 1880: een lage fiets met ketting. Snel fietsen zonder dat rare grote voorwiel! In 1888 kwamen er voor het eerst luchtbanden op de wielen. Sindsdien is de (gewone) fiets bijna niet meer veranderd.
De vernieuwde tweewieler zorgde voor veel enthousiasme. Er werden veel wielerwedstrijden georganiseerd. Wat dacht je van deze in 1891: een race in Frankrijk met een lengte van 1200 kilometer. De winnaar reed de afstand in drie dagen… zonder te slapen!

De eerste Ronde van Frankrijk (1903)
In drie weken tijd werden maar 6 etappes gereden. Tussen elke rit zaten een paar rustdagen. Dat moest ook wel. De etappes waren twee keer zo lang als nu. De renners zaten al gauw 16 uur op de fiets!

Grappig weetje: winnaar Maurice Garin deed een jaar later weer mee. Opnieuw eindigde hij als eerste. Totdat de organisatie erachter kwam dat Garin (samen met de nummers twee, drie en vier) een groot deel van de afstand met de trein had afgelegd! In die tijd werden de renners nog niet gevolgd door radio en televisie, vandaar.

Televisie (vanaf 1960)
Vanaf 1960 zijn wielerwedstrijden steeds beter te volgen op televisie. Voor die tijd waren er alleen beelden vanaf de finish. Wielrennen is ondertussen een populaire kijksport geworden. De Tour de France wordt door 78 kanalen over de hele wereld uitgezonden. De televisiekijker kan elke beweging zien. Sommige mensen vinden het jammer dat er daardoor nog maar weinig verrassende en grappige dingen gebeuren.
Zoals bijvoorbeeld nog wel in 1950. Een Algerijnse wielrenner had 20 minuten voorsprong op zijn tegenstanders. Het was nogal warm die dag. En na het drinken van wat wijn viel hij in slaap! Toen hij wakker werd, waren zijn tegenstanders hem allang weer voorbijgereden. Snel sprong de Algerijn op zijn fiets om zijn achterstand in te halen. Dat is hem niet gelukt. Hij reed namelijk de verkeerde kant uit!

Tour Féminin (1984)
Wielrennen was lange tijd alleen voor mannen bedoeld. Honderd jaar geleden vonden veel mensen een fietsende vrouw maar raar! Langzaam kwamen er steeds meer wielerwedstrijden voor vrouwen. Het duurde nog tot 1984 voordat ze een ook een eigen Ronde van Frankrijk kregen. Toch blijft wielrennen vooral een mannensport. Voor de dameswielrenners is veel minder aandacht. Ook is het aantal vrouwen en meisjes dat in ons land aan wielrennen doet niet erg groot: 350 (van de 10.000!). Eigenlijk is dat best gek. Nederland had de laatste jaren één van de beste vrouwenrenners ter wereld: Leontien van Moorsel! (zie ook ‘wielerhelden’)

Tour de France
De Tour de France (de Ronde van Frankrijk) is de belangrijkste wielerwedstrijd van het jaar. De route gaat door heel Frankrijk en is 3500 kilometer lang. Natuurlijk hoeven de renners die afstand niet in één keer te fietsen. Drie weken wordt er bijna elke dag een stuk van ongeveer 200 kilometer gereden. Zo’n stuk heet een etappe. De sporters krijgen tussendoor maar twee dagen vrij om even uit te rusten.
De tijden van alle wielrenners worden opgeteld in het algemeen klassement. Na elke etappe wordt er gekeken wie er tot dan de snelste is. Hij mag de gele trui dragen. De laatste etappe eindigt in de Franse hoofdstad Parijs. Wie daarna nog op de eerste plek staat, is de Tourwinnaar. Hij mag de gele trui de rest van het jaar aan (tot de volgende Tour de France).
In de Tour zijn veel prijzen te winnen. Gelukkig maar, want weinig van de 200 deelnemers maken kans op de gele trui. Maar misschien kunnen ze wél de bolletjestrui winnen of de groene trui (kijk voor meer uitleg bij ‘Truien’). Sommige renners doen alleen mee om een paar etappes te winnen. Ze weten soms zelfs al van tevoren dat ze de Tour niet kunnen uitrijden. Weer andere deelnemers rijden niet mee voor zichzelf, maar om een ploeggenoot te helpen (Raar? Lees er meer over bij ‘Wielrennen is een teamsport’).

Truien
Soms zie je wielrenners rijden met een speciaal shirt (of trui, zoals dat in de wielersport heet). Hieronder kun je lezen wat ze betekenen:
De gele trui: de eerste plaats van het algemeen klassement in de Ronde van Frankrijk.

De bolletjestrui: sommige etappes in de Tour de France gaan dwars door de bergen (de Alpen en de Pyreneeën). De weg is daar behoorlijk steil. De wielrenner die als eerste boven komt, krijgt extra punten in het bergklassement. De nummer één van dat klassement mag de bolletjestrui aan.

De groene trui: de eerste plaats in het puntenklassement van de Tour. Renners krijgen punten als ze de eindsprint (bij de finish) winnen of een tussensprint (een sprint halverwege de etappe).
De witte trui: voor de beste renner in de Tour jonger dan 26 jaar.
De regenboogtrui: de wereldkampioen
De rood-wit-blauwe trui: de Nederlands kampioen
De roze trui: eerste plaats in de Ronde van Italië
De gouden trui: eerste plaats in Ronde van Spanje

Racefiets
Wielrenners rijden op een racefiets. Wat maakt deze tweewieler zo snel?
Een racefiets heeft superdunne bandjes. Hierdoor remt hij niet zo snel af op de weg. Je kunt dus harder fietsen. De racebanden worden tubes (je zegt: tjoehps) of tuubs genoemd. Er zit geen aparte binnenband in. Dat is niet nodig want de tuub is eigenlijk een binnen- en buitenband tegelijk. Oppompen en plakken? Daar doen ze tijdens een wielerwedstrijd niet aan. Hup, gelijk een nieuw wiel erop. Dat is in een paar seconden gepiept!
Een racefiets heeft tien of meer versnellingen. Met een versnelling kun je zorgen dat je minder zwaar hoeft te trappen. Bijvoorbeeld als je een helling oprijdt. Als je een heuvel afgaat, is het juist weer handig om een zwaardere versnelling te kiezen. Je kunt dan lekker snel zonder dat je trappers zo vaak ronddraaien.
Natuurlijk herken je een racefiets meteen aan het stuur. De wielrenner kan hiermee goed voorover gebogen zitten. Daardoor heeft hij minder last van de wind.
Op een racefiets zitten alleen dingen die echt nodig zijn. De bel, verlichting en spatborden zijn weggelaten. Een lichte fiets vooruit trappen kost minder kracht. En misschien zie je het niet, maar de racefiets is niet gemaakt van staal. In plaats daarvan zijn superlichte, moderne materialen gebruikt (titanium, koolstofvezel en aluminium). Daardoor weegt een racefiets maar de helft van een gewone fiets.
De voet van de renner zit in een toe-clip (je zegt: toow-klip). Zo kan hij goed afzetten zonder dat zijn voet van de trapper glijdt.

Geld verdienen
Wielrenners zien er uit als fietsende reclameborden. Op hun shirt hebben ze namen van bedrijven staan. Dat zijn sponsors. Ze hopen dat hun naam op televisie komt, bijvoorbeeld als een wielrenner wint of als hij heel lang voorop rijdt. Let maar eens op: voor de winnaar over de finish gaat, trekt hij altijd eerst zijn shirtje recht. Zo is de reclame goed te lezen! Het bedrijf dat het meeste aan een wielerploeg betaalt voor de shirtreclame, is de hoofdsponsor. Meestal krijgt de ploeg ook de naam van dat bedrijf. Zo is er een Rabobank-ploeg

Ook kunnen wielrenners prijzengeld in wedstrijden verdienen. Dan moeten ze wel iets winnen! Dat kan een etappe zijn, of een speciale trui (kijk bij ‘Truien’) of als het kan de hele wedstrijd. De winnaar van de Tour de France krijgt 400.000 euro! Bij elkaar kunnen de deelnemers aan deze wielerronde drie miljoen euro winnen. Het prijzengeld gaat naar de hele ploeg.
Een bekende wielrenner kan ook flink verdienen door na de Tour mee te doen aan kleine wedstrijden (criteriums). Die race zelf is helemaal niet belangrijk. De toeschouwers komen om hun wielerhelden uit de Tour eens in het echt te zien. Vooral de gele-truidrager kan veel geld vragen om te komen. Tourwinnaar Lance Armstrong kreeg vorig jaar 100.000 euro voor één zo’n wedstrijdje!

Wielrennen is een teamsport
Je zou het misschien niet zeggen, maar wielrennen is een echte teamsport. Zonder hulp van zijn ploeg is het voor een coureur erg moeilijk om te winnen. Zelfs als je zo supersterk bent als Lance Armstrong. Voor een wedstrijd bekijkt de ploeg wie de meeste kans heeft om te winnen. Meestal is dat steeds dezelfde persoon. Hij is de kopman van de ploeg. Het klinkt wat onaardig, maar de rest van de renners zijn ‘knechten’. Zij moeten zorgen dat de kopman zo weinig mogelijk energie verspilt. De knechten knappen de vermoeiende rotklusjes op. Wat dan bijvoorbeeld?
Het is makkelijker om achter iemand te rijden dan ervoor. De voorste renner moet namelijk eerst alle lucht ‘opzij duwen’. De renner die daar achter rijdt, hoeft dat niet meer te doen. Als ploeggenoten om de beurt voor hun kopman gaan rijden, bespaart hij dus veel energie.
Soms wil een ploeg niet dat er iemand een te grote voorsprong krijgt op het peloton. Bijvoorbeeld omdat die renner dan de eerste plaats in het klassement overneemt van hun kopman. In zo’n geval gaan zijn ploeggenoten als een gek achter die tegenstander aan.
En zo zijn er nog veel voorbeelden te noemen. Meestal kost het de knechten zoveel kracht dat ze zelf geen kans meer hebben om te winnen. Maar dankzij hun harde werk heeft de kopman juist meer kans.

Doping
Je wilt als topsporter natuurlijk de beste zijn. Je traint hard en je eet zo goed mogelijk. Aan je fiets is niets meer te verbeteren. Toch ben je nog steeds niet de beste. Wat nu? Sommige wielrenners proberen dan maar met doping hun tegenstanders te verslaan. Doping is iets dat je inneemt waardoor je sterker wordt. Of waardoor je na een wedstrijd niet zo lang moe bent. Eigenlijk is doping gebruiken dus vals spelen. En het is meestal erg ongezond. Vroeger werd daar niet zo goed opgelet. Het gebeurde daarom wel eens dat een renner tijdens een wedstrijd dood van zijn fiets viel!
Nu wordt er heel streng op doping gecontroleerd. Er is een hele lijst met middelen die sporters niet mogen gebruiken. Na elke wedstrijd worden de beste renners van die dag gecontroleerd. Ze moeten na de finish meteen plassen! Als er in hun urine doping wordt gevonden, mogen ze voor straf een tijd niet meer meedoen aan wedstrijden.

Levensgevaarlijk
Wielrennen is geen sport voor angsthazen. Op hun dunne bandjes rijden de coureurs vaak even hard als een bromfiets. En als ze in de Tour een berghelling afrijden, gaan ze soms tachtig kilometer per uur! Levensgevaarlijk, natuurlijk. Eén verkeerde beweging en je fietst zo het ravijn in! Dat is precies wat er in 1951 met de Nederlandse wielrenner Wim van Est gebeurde. Hij dook zeventig meter naar beneden… en had alleen een paar schrammetjes!
Minder geluk had een Italiaanse renner in 1995. Hij viel met zijn hoofd tegen een betonnen paaltje. Hij overleefde de klap niet. Daarom moeten wielrenners nu tijdens wedstrijden een helm dragen.
Valpartijen gebeuren in het wielrennen bijna dagelijks. Gelukkig loopt dat meestal niet zo slecht af als in 1995. Maar grote schaafwonden en zelfs botbreuken komen vaak voor.
KNWU