Koop eind januari poters en leg ze direct in kistjes met de kant met de meeste ogen boven. Doe opgevouwen kranten tussen de rijen. Bewaar de kistjes vorstvrij (ideaal is 5TC) in kas of schuur op een luchtige, niet al te donkere plaats. Tegen de poottijd moeten de spruiten ca. 1 cm lang zijn, maar ook poters met langere spruiten kunt u planten, mits u ze maar niet beschadigt. In zonnige tuinen kunnen de vroege soorten al vanaf half maart worden gepoot, maar elders moet tot half april worden gewacht, aangezien de jonge scheuten niet meer dan enkele graden vorst verdragen. Late soorten poot u eind april.
De eigenlijke teelt
Maak met de schoffel voren van 10 cm diep en 8 cm breed op onderlinge afstanden van 65 cm. Leg de poters 40 cm uit elkaar met de spruiten omhoog. Schuif de grond met de voet weer in de voren, maar druk daarbij niet op de poters om de spruiten niet te beschadigen. Boven de grond komende scheuten moeten tegen nachtvorst worden afgedekt.
Zijn de planten groter dan 20 cm, dan begint u met het aanaarden voor een betere knolvorming. Maak hiertoe de grond tussen de rijen los en strooi hierop een algemene kunstmest volgens de gebruiksaanwijzing. Trek vervolgens de schoffel door de losse grond en vorm zo een lage rug langs de planten. Herhaal dit na een week en ga ermee door tot de rug ca. 15 cm hoog is. Maak de bovenkant bij droogte hol, bij nat weer bol.
De vroegste aardappelen kunnen in juni klaar zijn. Rooi in het begin niet meer tegelijk dan u voor een maaltje nodig heeft. Laat aardappelen die niet direct worden gegeten eerst drogen.