Cleveland

Cleveland, de grootste stad bovendien de grootste agglomeratie  van de staat Ohio, hoort tot de sterk geïndustrialiseerde noordoostregio van de Verenigde Staten.
De stad is gesticht op de plek van een vroegere Indiaanse nederzetting, langs de zuid oever van het Eriemeer, bij de moerassige monding van de Cuyahoga rivier. Cleveland heeft zijn voordeel kunnen doen met zijn geografische ligging (daar waar de Grote Meren het dichtst de Ohio naderen) door uitstekende faciliteiten te creëren op het gebied van binnenscheepvaart en overslaghavens.


De opkomst van de stad in de 19de eeuw is dan ook nauw verbonden met de snelle ontwikkelingen die de binnenscheepvaart doormaakte (in 1818 verschijnen de eerste ‘steamers’ op het Eriemeer), waarbij het graven van verbindingskanalen tussen de Grote Meren de grootste stap voorwaarts betekende. Het om de Niagarawatervallen heen lopende Eriekanaal (1825) verbindt het Eriemeer met het Ontariomeer, waardoor het mogelijk is via de Mohawk en de Hudson tegen geringe kosten New York te bereiken. Een ander kanaal verbindt sinds 1833 de Cuyahoga met de Muskingum, een zijrivier van de Ohio, waardoor Pittsburgh binnen bereik komt, zij het via een lange omweg. Het Maumeekanaal (1836) en het Wabashkanaal (1855) verkorten de afstand tot de Mississippi, terwijl het Sault Sainte Marie kanaal (1855) het Bovenmeer bevaarbaar maakt, door het niveauverschil tussen Huronmeer en Bovenmeer te overbruggen.
Cleveland profiteerde bovendien van zijn ligging halverwege de route die de intensieve ijzerertsen steenkooltransporten plachten af te leggen. Het ijzererts van het Bovenmeer , dat per schip in Cleveland werd aangevoerd, ging vervolgens per trein of platb0demschuit naar de staalfabrieken van Pittsburgh. In de tegenovergestelde richting kon Cleveland op zijn beurt de uit Pennsylvania aangevoerde steenkool naar de staalfabrieken van Duluth of Chicago transporteren. Dankzij de lage grondstoffenprijzen ontstond er in Cleveland een machtige staalindustrie, die echter nu flink op haar retour is.
De eerste oliebronnen van de Verenigde Staten werden in 1855 aangeboord in Ohio, wat een stormloop op aardolie ontketende, waar Cleveland zeer bij gebaat was (l.D. Rockefeller stichtte er in 1870 zijn Standard Oil Company), omdat alle olie uit Ohio, IlIinois en Oklahoma er via pijpleidingen terechtkwam. Raffinaderijen en petrochemische fabrieken nemen er nog steeds een belangrijke plaats in.
Dankzij de activiteiten van de in 1870 gestichte firma Goodyear (en concurrenten) werd Akron, de grootste zuidelijke voorstad van Cleveland, Amerika’s hoofdstad op autobandengebied. Aan de zuidzijde strekt ‘groot Cleveland’ zich overigens uit tot dicht bij de agglomeratie Pittsburgh.
Cleveland heeft langs het meer twee havens aangelegd: de buitenhaven, die als overslaghaven dienst doet, en de binnenhaven, ten behoeve van de plaatselijke fabrieken, die zich op de vlakke oeverterreinen hebben gevestigd. De woonwijken zijn gebouwd op de in het Quartair gevormde, iets hoger gelegen terrassen:
Het Eriemeer, waar alle riolen op uitkomen en waarop de industrie haar afvalprodukten en de landbouw zijn fosfaten loost, was in de jaren vijftig en zestig sterk vervuild geraakt. Hierin is de laatste jaren veel verbetering gekomen dankzij een betere afvalwaterzuivering, maar tevens vanwege de economische crisis die de industriële activiteit sterk heeft doen afnemen.