Detroit is niet alleen de grootste stad van Michigan en de op vier na grootste agglomeratie van de Verenigde Staten, maar tevens de hoofdstad van de auto-industrie, die tot 1980 ‘s werelds grootste was.
Oorspronkelijk was er slechts een kleine Indiaanse nederzetting gevestigd bij de Straat (in het Frans ‘détroit’ geheten) van Saint Clair, of Detroit River, de nauwe toegang tot het Lake Saint Clair. De Franse kolonisten waren zich van het strategisch belang van de plek bewust en bouwden er in 1701 een fort, dat tot 1760 Frans bleef, maar daarna in Engelse handen overging om vervolgens, in 1796, te worden afgestaan aan de jonge Amerikaanse republiek. Detroit is een grensstad, waarvan de voorsteden zich gedeeltelijk tot voorbij het Lake Saint Clair uitstrekken, op Canadees grondgebied.
Voor Detroit begint de moderne tijd in 1825, als het Eriekanaal voltooid wordt, waardoor de Hudson binnen bereik komt. Stoomboten vervoeren de immigranten die op weg naar het westen zijn voor een paar dollar van New York naar Detroit. Sommige immigranten zijn zo opgetogen over hetgeen ze aantreffen dat ze in Detroit blijven, want werk is er genoeg, bij de fabrikanten van rijtuigen, koetsen, paardetuig, platbodemschepen, en in de houtzagerijen. Uit deze stad zal de opkomende auto-industrie haar arbeidskrachten rekruteren. Maar het succes van de auto-industrie is toch vooral te danken aan de inzet van enkele hartstochtelijke sleutelaars, zoals R. aIds, die in 1899 in Detroit een werkplaats opent. Henry Ford volgt zijn voorbeeld in 1902, met in zijn kielzog W. Chrysler en H. Dodge, die allemaal hopen ter plekke een groot aantal in het rijtuigwezen gelouterde arbeidskrachten, onderaannemers en verkopers aan te treffen.
Na een niets en niemand ontziende reeks fusies blijven er nog maar drie auto-bouwers over: General Motors (tot 1978 de grootste Amerikaanse onderneming), Ford en Chrysler, die stuk voor stuk tal van fabrieken en ontwerpbureaus onder hun beheer hebben.
De auto-industrie is nog altijd over een groot gebied verspreid, zowel in Detroit zelf (met de gigantische Fordfabriek in het rivierdal, de Chryslerfabriek in het noorden, de Dodgefabriek in het noordoosten), als in heel Michigan, waar in ieder stadje, van Grand Rapids, tot negorijen als Au Sable en Cadillac toe, wel minstens één werkplaats staat die op orders uit Detroit draait.
Eveneens ruim vertegenwoordigd in de regio Detroit zijn min of meer met de auto-industrie verwante bedrijven als machine-, vliegtuigen tractorfabrieken, alsmede fabrieken van huishoudelijke apparaten.
De hier woonachtige arbeidersbevolking vindt haar oorsprong in heel Europa, maar de nieuwe werkkrachten komen meer en meer uit het ‘diepe zuiden’; het percentage zwarten is toegenomen van 9% in 1940 tot 44% in 1970 en bijna 50% in 1980.
Het stadsplan van Detroit verraadt reeds de invloed die de stad over heel Michigan uitoefent. Vanuit het nieuw gebouwde centrum, gelegen langs de Straat van Saint Clair, doorsnijden een aantal wegen in waaiervorm de overigens rechthoekig op elkaar staande straten: het zijn de uitvalswegen, die naar het noordwesten, westen en zuidwesten van de staat voeren. In een van de nabijgelegen voorsteden, Dearborn, de geboorteplaats van Henry Ford, staat een groot museum voor Amerikaanse geschiedenis; de universiteit van Michigan is gevestigd in Ann Arbor.