De neerslag die op aarde valt, is een ond.erdeel van een kringloop. Vanuit een wateroppervlakvindt verdamping plaats. De verdamping wordt groter naarmate de temperatuur van het water hoger is. Ook de begroeide bodem verdampt water. Door die verdamping is er overal waterdamp aanwezig in de dampkring. Lucht die opstijgt wordt kouder, het dauwpunt wordt bereikt en er ontstaat een.wolk. Een wolkbestaat uitzeerkleine waterdruppeltjes.
Boven Noord- en Midden-Europa ontstaan regendruppels uit gesmolten ijskristallen, dus uitsneeuw. Die sneeuwkristallen bereiken in de winter bij temperaturen beneden het nulpunt het aardoppervlak. Soms zijn ze al half gesmolten en valt er „natte sneeuw”. In de winter kan het soms voorkomen dat een luchtlaag met een hogere temperatuur zich tussen twee koude luchtlagen bevindt. De sneeuw in de bovenste koude luchtlaag smelt dan eerst tot regendruppels, die daarna weer door de tweede luchtlaag vallen. Soms bevriezen deze druppels en dan valt er ijsregen. Soms raken de waterdruppels onderkoeld en bevriezen ze wanneer ze tegen het bevroren aardoppervlak komen. Dan komt er op de grond een gevaarlijke laag ijzel. Hagelstenen ontstaan op een andere manier. Ze worden alleen gevormd in buienwolken van erg grote vertikale afmetingen. De kern van een hagelsteen wordt gevormd door korrelsneeuw, dit is een massa van samengeklonterde, naaldvormige sneeuwkristallen. Meestal komenze op hun weg naar beneden door wolken metveel onderkoelde waterdruppels. Ze worden dan bedekt met een glasachtig ijslaagje.