Houtbescherming

Niet-duurzame houtsoorten (vooral vurehout) moeten bij toepassing in de open lucht worden behandeld met een conserveringsmiddel. Deze middelen hebben een hoge giftigheidsgraad om houtaantastende schimmels en insekten te weren. Ze zijn daarom niet geschikt voor volières en andere dierenverblijven.

Twee veel toegepaste conserveringsmiddelen zijn creosootolie en carbolineum. Ze hebben echter als nadeel dat ze niet reukloos zijn en ook niet kunnen worden overgeschilderd.

Die nadelen ontbreken bij de groep in water oplosbare conserveringsmiddelen met gitbestanddelen als zinkchloride, kopersulfaat, sublimaat e.d. Tegen hun toepassing pleit echter weer, dat ze vrij snel uitlogen, d.w.z. uit het hout verdwijnen.
Praktisch niet uitlogend en tevens overschilderbaar zijn de conserveringsmiddelen op basis van pentachloorphenol en kopernaphtenaat. Het eerste middel is kleurloos; het andere geeft hout een blauwachtiggroene tint.

Het aanbrengen van een conserveringsmiddel kan over het algemeen met de kwast gebeuren, al is de indringing dan niet optimaal. Dat is alleen het geval als het hout onder druk is geïmpregneerd (in de fabriek) of in het conserveringsmiddel wordt ondergedompeld (minstens tien minuten).

Overigens geeft iedere verflaag ook in de open lucht een redelijke bescherming tegen vocht, insekten en schimmels. Voorwaarde is wel, dat ze goed wordt onderhouden: regelmatig controleren op beschadigingen en om de paar jaar overschilderen.