Koralen zijn kleine gelei-achtige oceaandieren. Meestal zijn ze fel gekleurd. Sommige zijn rood of paars. Andere zijn geel of groen. Ze hebben kleine vangarmen waarmee ze hun voedsel, het plankton, vangen. De meeste koralen leven op plaatsen waar de zeeen warm, schoon en ondiep zijn. Ze groeien samen op in reusachtige groepen. Om zijn zachte lichaam te beschermen, maakt elke koraal een schaal van kalksteen om zich heen. Wanneer het dier sterft, wordt de schaal achtergelaten. Nieuwe koralen groeien op de oude zoals takken of waaiers.
Koraalriffen
Heel langzaam groeit vanaf de zeebodem een hoge koraalmuur. Dat wordt een koraalrif genoemd. Veel vissen schuilen in de riffen en in het zeewier dat er op groeit. Tropische vissen, die in de koraalriffen leven, zijn vaak felrood, roze of blauw. Ze passen erg goed bij de felle kleuren van het koraalrif.
Riffen en eilanden
De riffen groeien recht naar boven vanaf de zeebodem totdat ze net wateroppervlak hebben bereikt. Soms slaan schepen op de riffen stuk. Sommige riffen groeien een heel eind uit de kust. Dat zijn barriere-riffen. Andere riffen groeien dicht onder de kust. Dat zijn zoomriffen. Sommige zoomrifferi vormen zich op de toppen Van bergen onder water. Bij eb is de bovenkant van het rif boven water. Een kring koraaleilandjes wordt gevormd, die ‘atol’ heet. Geleerden hebben in het Eniwetokatol (in de Stille Zuidzee) geboord. Ze merkten, dat het koraal 1600 meter dik was. Koraal kan alleen in ondiep water gedijen; de geleerden weten dus dat dit water eens ondiep was.