Quilten

Quilten is een handwerktechniek, waarbij een zachte vulling tussen twee lagen stof wordt vastgezet. Gebruik voor bovenen onderlaag dezelfde soort stof, glad, niet te zwaar en ondoorzichtig.

Neem voor de vulling bij voorkeur synthetische watten. Ze zijn in verschillende breedten en dikten te koop. Voor het quilten worden middellange, dunne naalden gebruikt, meestal nr. 8 of 9. Werk met sterk, glad garen, bijv. geparaffineerd ka\toenen garen nr. 50.
Knip de stof overal 5 cm ruimer, omdat het werkstuk door het quilten kleiner wordt. Als de onderlaag tevens voor het afwerken wordt gebruikt, moet ze 3 à 6 cm groter zijn dan de bovenlaag.

Strijk de stof glad; geef het midden van de stof aan met rijglijnen. Bij dessinstof kunnen de lijnen van het dessin als quiltlijnen dienen.
Als het motief is overgebracht, worden de lagen aan elkaar geregen. Om de stof tijdens het werken strak te houden, moet het in een quiltring (voor kleine werkstukken) of quiltraam gespannen worden. Werk vanuit het midden en altijd naar u toe. Maak langs de quiltlijnen kleine, gelijkmatige rijgsteken (2 mm) door alle lagen heen. Gebruik een enkele draad, niet langer dan 50 cm. Maak een knoopje aan het begin van de draad en trek dit door de bovenlaag in de vulling. Hecht de draad zo ook .

Voor het afwerken van een hoek slaat u de kanten van de achterlaag 1 cm in. Vouw de achter laag over de gequilte kant en zet haar met slipsteken vast. Schuin de hoeken af.

Quiltenpatronen:

Quiltenpatroon1

Quiltenpatroon2

Quiltenpatroon3

Quilten_patroon4

Quilten_patroon6
Quilten_patroon5