Reisverslag Frankrijk

Tot voor kort kon je je als vakantieganger maar in één streek van Frankrijk vertonen: de Dordogne. Iedereen die zich maar een beetje Frankrijkkenner waande en geen bezwaar tegen knoflook had, trok daarheen om met jubelende verhalen over het zuivere, ongerepte plattelandsleven terug te keren. Ik geloof dat de Dordogne er een stevige concurrent heeft bijgekregen met de ontdekking van de Ardèche. Vooral omdat de Ardèche nog niet zo lijdt onder die verwoestende stromen van kampeerders en pensiongangers. Oh ja, je vindt er heus wel Nederlanders, maar waar niet in Frankrijk. De nieuwste rage is het kopen en opknappen van een authentieke maar zeer vervallen boerderij, en er ‘s zomers in te gaan wonen, De 260 Nederlanders die zich daarmee bezighouden zul je nauwelijks zien. Ze zitten onzichtbaar achter hun ommuurde landgoed. De enige vreemdeling die ik in de hoofdstad van de Ardèche, Privas, bij mijn aankomst ontmoette toen ik op een terras ging zitten was een Franssprekende Belg. Het Nederlanderschap moet wel van me afgestraald ç hebben want hij vertelde me meteen dat alle prijzen hier ‘compris’, dus alles inbegrepen, waren.


Feest gestamp
Het lukte me niet ‘s ochtends zo vroeg te vertrekken dat ik dezelfde dag nog in Privas kon aankomen. Nog voor mijn vertrek besloot ik de hoogstnuttige ‘Logis de France et Auberges Rurales’ te raadplegen om me van een aangename slaapplaats onderweg te verzekeren. Denk maar niet dat je hoogzomer ergens in de buurt van de autoroute du Soleil onderdak vindt. Tenzij in een van die Jacques Borel hotels, maar die hebben weinig of niets met Frankrijk te maken. De gids voor Logis en Auberges bestaat uit zo’n 340 pagina’s die in alfabetische volgorde alle kleinere Franse plaatsen opsommen waar zich gezellige landelijke herbergen met goede keukens bevinden. De Auberges Rurales zijn doorgaans goedkoper dan de Logis. De laatste kunnen zelfs Michelinsterren hebben vanwege hun maaltijden. Ik nam de kaart van Frankrijk ter hand en begon zowel boven als onder Parijs alle plaatsen die in de gids stonden vermeld en niet te ver van de snelweg af lagen, af te bellen. Na het zesde ‘non’ ging ik me ernstig zorgen maken. In gedachten zag ik me toch nog in zo’n steriel Sofitel terecht komen. Mijn vrouw, nog beluster op het plattelandsleven dan ik, dwong me echter door te gaan. Even later had ik beet. Hotel Les Alouettes in Barbizon, even onder Parijs in de buurt van Fontainebleau had nog een kamer over. En als ik niet later dan negen uur ‘s avonds kwam, kon ik nog dineren ook.

Wonder van eenvoud
De rit van Nederland naar Parijs en van Parijs naar Barbizon is een wonder van eenvoud. Ik beweer niet dat er geen mooiere routes bestaan, maar snel gaat het wel. De tolweg LilleParijs kost je 21 Franc. Bij Parijs gaje de rondweg (périphérique) op en die blijf je maar afrijden tot je het bord Porte de Gentilly ziet. Vervolgens schaar je je een kwartiertje gewillig in een file tot je de borden Autoroute A6 naar Lyon ziet opdagen. In Barbizon 40 km buiten Parijs weet iedere voorbijganger je perfect uit te leggen hoe je bij Les Alouettes moet komen. Jammer dat je er de helft niet van verstaat maar na een paar keer vragen krijg je toch een aardige indruk over de te volgen route. Les Alouettes ligt aan een dromerig landweggetje aan de rand van het dorp. Het heeft een grote tuin vol bloemen en bomen en een groot overdekt terras. Ook het restaurant zag er veelbelovend uit. Jammer dat de entrecotes uit meer vet en pezen dan vlees bestonden, maar de vin du pat ron was voortreffelijk en dat voor 5 euro ,de fles. Dat Franse matrassen vaak hobbels en kuilen vertonen was me al bekend. Ik zal ook de laatste zijn om daarover te kankeren. De slaapkamer lag pal boven het restaurant waar een negental jonge Franse middenstanders die avond de bloemetjes eens danig buiten gingen zetten. Juist op het moment dat ik van plan was te gaan slapen: De volgende ochtend ontbeet ik, veel later dan de bedoeling was, op het terras en deed even mijn ogen dicht toen ik de rekening kreeg. Van de zenuwen reed ik terug richting Parijs i.p.v. Lyon maar via wat listig gekronkei over binnenwegen slaagde ik erin de neus van de auto toch nog binnen redelijke tijd voor het begin van de betaalde Autoroute Fontainebleau-Lyon te zetten. Dit traject kost SO Franc. Na Lyon besloot ik binnendoor naar Valence te rijden. Je schiet wel goed op op zo’n autoroute, maar van Frankrijk krijg je niet meer te zien dan Borels, Restops en bezinestations. De Route Nationale voert door een veel vriendelijker omgeving en is gratis. Na nog geen halfuur rijden begreep ik waarom veel mensen toch de dure, saaie snelweg verkiezen. Als je geen haast hebt en de reis ook al als een onderdeel van je vakantie beschouwt is zo’n RN prima. Maar als je ergens héén gaat en ergens op een bepaalde tijd verwacht wordt is de RN die z’n twee banen dwars door dorpjes en steden slingert een ware verschrikking. Terug maar weer naar de Autoroute du Soleil. Voorbij Valence steekje de Rhone overenje stijgt en stijgt tot je in Privas gekomen bent. Alsje rechtdoor Privas binnenrijdt zie je aan je rechterhand café du Jardin (met terras) en aan je linkerhand café Du Grand Louvre, een felblauw geverfd geval met een hoge serre en een altijd verlaten terras. Bij een van die twee laat je je neerzinken om je aankomst te vieren. Franse dorpsmeisjes met achterhaalde kapsels en make-up drinken een felroze vloeistof uit bierglazen en ginnegappen naar de plaatselijke mooie jongens.

Als boer in de bergen
Een boerderijtje huren, een arbeiderswoning of een opgeknapte schuur om daar je vakantie in door te brengen is in heel Europa, dus ook in de Ardèche, enorm in populariteit toegenomen. Vroeger kon je zelf bij een boerderij stoppen om te vragen of de boer je tegen een zacht prijsje een week kon herbergen, maar die spontane vorm van onderdak zoeken is er helaas weinig meer bij. Wel leent de Ardèche zich er uitstekend toe om een plattelandshuisje ergens in de valleien of hoog in de bergen te huren. Het gebied is toch al dun bevolkt en het aantal inwoners neemt nog jaarlijks af. Er komen voldoende kamers en huizen vrij voor vakantiebewoning. Een ‘Gîte’ heet zo’n huisje op het platteland. Bij het Frans Verkeersbureau in Amsterdam kunje het boekje ‘les Gîtes de France’ kopen, waarin alle mogelijke soorten plattelands vakantieverblijven staan beschreven. Bij ieder huis staat nauwkeurig omschreven welke faciliteiten het bied( of het vrijstaand is, of er een douche en toilet aanwezig zijn enz. Vaak zijn het woningen die helemaal bij het bergachtige landschap passen. Ze zijn opgetrokken uit losse brokken graniet die met zorg en vakmanschap zo op elkaar gelegd zijn tot ze cementloze muren vormden. De huizen maken een wat strenge indruk omdat de blinden voor de ramen altijd dicht zijn. Dat is wel nodig ook, want de temperatuur kan aardig oplopen in de Ardèche. Zodanig zelfs dat je liever even in een koele kamer zit dan in de brandende zon op het erf. Afgelopen zomer heb ik in zo’n gîte gelogeerd. Een bijgebouw van twee verdiepingen dat tot het domein het Chateau de Liviers toebehoorde.

Smaak van buiten
Als ik op de houten bank op de binnenplaats ging zitten, of uit het slaapkamerraam keek, lag de hele vallei aan m’n voeten. Privas lag dichtbij genoeg om er zonder bezwaar regelmatig boodschappen te doen, maar ver genoeg weg om het doorgaande verkeer en de meisjes met hun hardroze dranken niet te horen of te zien. Wel het geluid van de bron, de metershoge stokrozen en de varens en rotsplanten, die we alleen uit gei1lustreçrde flora’s kennen, met als toegift de geuren van melisse en thijm. Ook heb ik lekkerbekkend langs menig braambos gelopen dat nu al emmertjes vol rijpe, zwarte bramen beloofde, zoals ik die als kind bereidwillig voor de jam naar huis sjouwde. Waar zijn de Néderlandse braambossen eigenlijk gebleven? In de buurt van mijn gîte liep, in een weiland, het paard van de kasteeleigenaar rond. Af en toe ging de man een rijtoer maken en informeerde in het voorbijgaan belangstellend of alles naar wens was. In de wijde omgeving, trouwens in de hele Ardèche, stonden talloze tamme kastanjebomen. Hier en daar een hazelaar, die samen met de bramen een bezoek in de herfst waard maken. Ik geloof niet dat ik in de Ardèche ooit in een hotel zou gaan zitten, want als je een beetje boft en je gîte bij een boerderij in bedrijf ligt, kun je dagelijks verse melk, eieren en fruit kopen. Ook de kleine dorpswinkeltjes verkopen fromage blanc in cakevormpjes en melk in wijnflessen die geen fabriek gezien hebben. Lege flessen zijn daar dan ook zeer welkom. Ik heb m’n best gedaan, en er heel wat leeg teruggebracht.

Smakeloze stad Privas
Hoewel Privas de hoofdstad van de Ardèche is, kun je er maar bitter weinig zien en beleven. Het is een saaie stad van ambtenaren en doorgaand verkeer. Zelfs het jaarlijkse jeu de boule festival dat door veel luidsprekergebrul wordt omgeven kan daar maar weinig verandering in brengen. Onlangs is in een buitenwijk een duur hotel neergezet met behulp van Nederlands kapitaal, dat z’n muren tot halverwege in zuurstokkleuren heeft laten verven en verder tot aan de nok pekzwart is. Je ziet ‘La Chaumette’ van verre en daar zal het wel om begonnen zijn. Aantrekkelijke en gezellige restaurants heb ik in Privas niet mogen ontdekken. Wel verkoopt iedere winkel volop Marron Glacé, dé kastanjespecialiteit van de streek. Je kunt kastanjes kopen in de vorm van kastanjelikeur, kastanjepuree, kastanjeijsjes en wat er verder maar eetbaar van valt te maken. Verder heb ik Privas leren kennen als een stadje waar ik mijn benzinetank vol liet gooien en boodschappen deed. Meer amusement heb ik er niet kunnen ontdekken. Zelfs een winkel waar ze alle lekkernijen uit de Ardèche verkopen, een goede delicatessenzaak op z’n Nederlands gezegd, ontbreekt er. Het enige voordeel van Privas en omgeving is de afwezigheid van toeristen. Die trekken allemaal naar het zuiden van de streek, waar je talloze campings aantreft. Zelfs een Nederlandse.

Kamperen bij de boer
Als je liever in je tent zit dan in een huisje kun je ook bij een aantal boeren op hun terrein kamperen. Je komt op een ruim terrein met maar weinig mede kampeerders terecht. De ontvangst is nog gemoedelijk: geen slagbomen, pasjes en asfaltweggetjes bramen een bezoek in de herfst waard maken. Ik geloof niet dat ik in de Ardèche ooit in een hotel zou gaan zitten, want als je een beetje boft en je gîte bij een boerderij in bedrijf ligt, kun je dagelijks verse melk, eieren en fruit kopen. Ook de kleine dorpswinkeltjes verkopen fromage blanc in cakevormpjes en melk in wijnflessen die geen fabriek gezien hebben. Lege flessen zijn daar dan ook zeer welkom. Ik heb m’n best gedaan, ener heel wat leeg teruggebracht.

Bezoek grotten
Op een regenachtige dag besloot ik de druipsteengrotten in het zuiden van de Ardèche te gaan bezoeken. Volgens de ANWB was er zelfs een grot bij die op een of twee na als de mooiste ter wereld beschouwd moest worden. Grotten genoeg daar in het zuiden. Je hebt om t~ beginnen de grot van Marzal die als de mooiste van Frankrijk wordt aangeprezen en ook vier bezienswaardigheidsterren heeft gescoord. Hij werd al in 1892 ontdekt door de vader van de speologie, E. A. Marteli. Kort na de ontdekking raakte de toegang versperd en het zou tot 1949 duren, meer dan 50 jaar, voordat hij weer opnieuw ontdekt werd. Toen werd de openstelling van de grot meteen fors ter hand genomen. Er kwamen trappen naar beneden, verlichting en behulpzame bordjes langs de toegangswegen. Je ziet grillige druipsteenpieken die in kleur van diep bruin tot sneeuwwit variëren. Bij de ingang ligt een klein museum waar alles dat met grotten, prehistorie, grotonderzoek enz. te maken heeft, ligt uitgestald. De grot bezit een natuurlijke airconditioning zodat het er zomer en winter een graad of 14 Celsius is. Het kan er erg druk zijn, want zelfs grote autobussen kunnen hun lading tot pal bij de ingang lossen. Bij St. Remèze op de toeristische route langs de woest stromende bergriviertjes, liggen de grotten de la Madeleine. Ze werden ontdekt in 1887, raakten niet in het vergeetboekje maar werden meteen geschikt gemaakt voor bezoek. Een smal pad van ongeveer 500 meter voert je door zo’n 25 kamers, waar je de ene na de andere grillige druipsteenformatie kunt bewonderen. Ook weer veel verschillende kleuren. De Guide Michelin heeft er drie bezienswaardigheidsterren voor over gehad. De grotten van Orgnac, in het Frans Aven d’Orgnac geheten, kwamen pas laat aan hun ontdekkingsbeurt toe. Niet voor 1935.

Natuurlijk op tijd
Vals-lès-Bains is een van die kleine Ardèchestadjes die ‘s zomers uitpuilen van de bezoekers. Om dat vast te stellen hoef je geen bezoekers statistieken na te gaan. Het is voldoende te weten dat de 4200 inwoners liefst 17 restaurants tot hun beschikking hebben. In Nederland zou een dorp van die omvang hooguit een veredelde snackbar hebben. Door het dorp stroomt de Volane. Altijd goed voor een paar mooie doorkijkjes vanaf de brug. Dé grote attractie is de natuurlijke fontein die vier keer per dag een vijf meter hoge sterk naar zwavel riekende straal omhoog stoot. Hij is afgeschermd door een hekje waarlangs talloze witte klapstoelen staan. Deze fontein vertoont, voor een natuurgebeuren althans, een hoogst opmerkelijke regelmaat. Zijn eerste vijf meter stoot hij ‘s ochtends om half zes de lucht in. Hij prolongeert dit gebeuren om ‘s middags half twaalf, ‘s middags half zes en eindigt zijn dagtaak om ‘s avonds half twaalf. Ondergronds bevindt zich een gasreservoir. Zonder menselijk ingrijpen zou de fontein de hele dag doorspuiten, maar dan niet hoger dan een centimeter of twintig en daar krijg je geen toerist voor naar Valsles-Bains. De plaatselijke V. V. V. heeft de natuurlijke gasbel afgedamd, een regelventiel en een tijdklok aangebracht en een plaatselijk wonder geschapen. Ook schijnt dat zwavel water met prik bijzonder heilzaam te werken voor mensen die kampen met tal van kwalen die artsen niet met de standaardgeneeskunde kunnen verhelpen.

Juist in de Ardèche kun je genieten van de eerlijke, eenvoudige streekkeuken zeggen de kenners. Een restaurant vinden, waar je de Ardèche volop op je bord proeft, is echter een andere zaak. Toen ik in het restaurant van een ‘Logis de France’ hotel een danig zwartgeblakerde entrecote en eveneens vinnig verbrande aardappelen kreeg voorgezet, begon ik zelfs te twijfelen of de Ardèchoise keuken zijn roem wel verdiende. Gelukkig vond ik net op tijd ook de hemel op mijn tong zodat de keukeneer van de Ardèche gered blijft. Die hemel vond ik in het dorpje Antraiges. Een klein dorpje met een lieflijk dorpsplein waaropm het midden een ‘s zomers droge put ligt. Rondom het plein wemelt het van de terrasjes, restaurants en café’s. Voor zo ver je in zo’n klein dorpje van wemelen kunt spreken. Het dorpsplein is heel gezellig om er een glas te drinken. In het dorp wonen nogal wat kunstenaars en dat geeft een terras een wat lossere en gezelligere sfeer mee. Voor je maaltijd moet je echter weer even het dorp uit. Beneden aan de grote weg ligt, zeer ingetogen, restaurant ‘La Remise’. Eens een opslagplaats voor hooimachines, paardentuigen en kastanjes. Nu, met handhaving van de oude muren, balken en voerbakken, een heel prettig restaurant zonder kitsch en overdreven sjiek. Sauzen, versierde liflafjes en alle andere bedenksels die een maaltijd alleen maar duur maken, zul je niet op je bord aantreffen. Je begint met een voortreffelijk stukje paté dat de patron zelf heeft klaargemaakt. Daarna krijgje een in boter gebakken forel. Niet zo’n dikke di”e gekweekt is maar een die de eigenaar eigenhandig dezelfde ochtend nog uit het langsstromend bergriviertje gehaald heeft. Dat is tegen de regels in want dat soort forellen mogen eigenlijk niet op de restauranttafels komen. Daarna wordt het tijd voor de gesmoorde aubergines, die eigenlijk geen aubergines zijn maar een Franse variant die er op lijkt. Nadat je elkaar de laatste plakjes uit de mond hebt gekeken komen de lamskoteletjes aan de beurt. Je krijgt er alleen een gekookt aardappeltje bij en een eenvoudige salade om je smaak niet af te leiden. Als dessert zou ik niets lekkerders weten dan de eigengemaakte frambozentaart. Zelfs rechtop aan tafel gezeten geuren de frambozen nogje neusgaten binnen. Het geheel overspoel je met een fles St.-Joseph. Laat het maar aan de eigenaar over om een goede uit te zoeken. Na afloop van de maaltijd zul je tot je verrassing ontdekken dat je allerminst een opgeblazen gevoel hebt dankzij de afwezigheid van zware sauzen en onnodige extra’s. Tijdens het weekend gaat tout l’ Ardèche er eten, maar als je door de week gaat is er plaats genoeg.

Wandelen langs de seine
‘Eén grote straat tussen Parijs, Rouen en le Havre’, zei Napoleon 11 van de Seine. ‘En de mooiste boulevard van Parijs waar je op de ‘trottoirs’, de legendarische Seinekaden aangenaam kunt flaneren’. Jammer dat die kaden voor een deel ten prooi gevallen zijn aan het autoverkeer, maar sinds kort is aan verdere aantasting een eind gemaakt. De Seine die toch al genoeg tussen beton geklemd zit, zal niet verder gedegradeerd worden tot een saai kanaal tussen twee snelwegen. Dit spookbeeld heeft trouwens jarenlang op het verlanglijstje van de verkeersdeskundigen gestaan.

Te voet kun je wandelen langs de kaden, zowel laag als hoog, van het Palais de Chaillo\ tot de pont de Sully. Een afstand vfin zes kilometers langs beide oevers. De hele wandeling is één aaneenschakeling van doorkijkjes, vergezichten en dromerige plekjes. Bij voorkeur moet je zo’n wandeling ondernemen op een zachte lentedag of een dofgouden herfstochtend. Vijftien augustus is ook een uitstekende dag voor je wandeling. Dan zijn alle auto’s Parijs ontvlucht. Maar bij Boulogne en Issy-les-MoulineUK kun je de Seine beter vermijden. Dat zijn industriegebieden en de rivier schuimt er van de geloosde chemische reinigingsmiddelen. Blijf liever op de prachtige kaden en oevers v’:tn het île Saint-Louis waar vissers zitten die niets vangen, waar bomen staan en geen auto’s rondrijden. Helemaal op het punt staat een bank voor verliefde paartjes, met uitzicht over de rivier en op de pont d’Austerlitz.

Winkelen in Parijs
Voordat je gezellig gaat winkelen moet je eerst wel weten voor welke artikelen in welke wijk je moet zijn. En zelfs als je dat uitgevonden hebt, mag je nog geen wonderen verwachten. In de gespecialiseerde buurten is de keuze dan wel groter, de prijzen zijn er doorgaans even hoog als ergens anders. De zogenaamde ‘articles de Paris’ slaan we maar over. Dat zijn die in serie vervaardigde snuisterijen die overal waar toeristen zijn te koop worden aangeboden. De Eiffeltoren in miniatuur, de Arc de Triomphe als asbak en een sjaal met een afbeelding van de Mona Lisa. Mode, één van de echte Parijse specialiteiten vind je overal. Tot in de moderne voorsteden en de nieuwe winkels in de buitenwijken toe. De echte haute couture heeft echter zijn eigen domein. Voor de grote ontwerpers is dat avenue Montaigne en roe Franois-ier. Voor de betere confectie moet je naar faubourg Saint-Honoré, dichtbij de Camps Elysées. Onderaan het park van de Sacré Coeur, op de bekende marché Saint-Pierre vind je een aantal zaken die niet te diep in je budget snijden als je iets nieuws wilt kopen.

Geen frankrijk, geen spanje: Andorra

De Fransen noemen het eenvoudig de Rousillon, dat stuk Frankrijk dat vanaf Perpignan de oostelijke Pyreneeën inklimt en hoog in de bergen van naam verandert: Andorra wordt het dan. Een zelfstandig landje dat zowel Frans als Spaans is. Evenals de bevolking in de Roussillon. Die beschouwt zichzelf niet als Fransen, maar wil ook geen Spanjaarden heten.

Daarom noemen ze zich Cataloniërs, vooral de mensen in de bergen die niet ver van Spanje liggen. Een eigenzinnig stukje Friesland op z’n Frans zou je kunnen zeggen. Met een eigen taal, eigen folklore, eigen klederdrachten én een eigen keuken.

Een goed Catalaans diner kan je er toe doen besluiten je verblijf in de Roussillon met een paar dagen te verlengen. Vanaf het vroege voorjaar tot de late herfst wordt de Roussillon overspoeld met bergen vers fruit, geurige kruiden, groentes, gamba’s, schaaldieren en wat verder maar langs die zonnige Middellandse Zeekust maar het eten waard is. Je weet soms echt niet meer waarvoor je moet kiezen: voor de cultuur of voor het eten. Ik heb tenminste bij menige bezienswaardigheid alle interesse voor Romeinse historie verloren zodra ik ging bedenken wat ik die avond weer eens zou gaan eten. De ober die ik het probleem ‘s avonds tijdens de maaltijd voorlegde lachte alleen maar en schepte ongevraagd mijn bord extra vol.

Weinig te mijden
Tussen Perpignan en de Spaanse grens zijn er maar weinig plekken die je hoeft te mijden. Eén van de weinige is de nieuwe kunstmatige kust onder Perpignan. Hier ligt een verschrikking: Port Barcares! Een nieuwe stad, gebouwd aan een nieuw strand. Het bestaat uit weinig meer dan betonnen hoogbouw, betonnen steigers en kale zandvlaktes. Niet bepaald wat je je van een kust vol historie voorstelt. Onder de bezielende leiding van een groep Nederlandse exploitanten is men zelfs met de bouw van een tweede kunststad begonnen. Maar als je je even de moeite getroost wat verder richting Spanje te rijden, duiken er nog genoeg oude, genoeglijke vissersdorpjes op om iedere bittere betonnen nasmaak weg te nemen. Niet ál te ver doorrijden want na Racou houdt het strand op en werpt de zee zich uitsluitend tegen rotsen aan. Zwemmen is daar ook onmogelijk. Wel houd je tijd over om naar het heel gezellige dorpje Collioure te rijden waar je beslist een glas moet drinken in hotel’Des Templiers’,dat tot in zijn nok volhangt met schilderijen van beroemde Franse schilders, die er vroeger in ruil voor een maaltijd een doekje inleverden. Niet ver van Collioure ligt het dorp Banyuls. De naam ‘Banyuls’ is in heel Frankrijk bekend. Niet als plaatsnaam, wel als de naam van een bekend apéritief dat je vooral ‘s zomers goed gekoeld op een terras drinkt. De kelders van de Banyulswijnen liggen tegen de hellingen. Je kunt even omhoog rijden om te gaan proeven