Spreekbeurt over konijnen

Konijnen hebben meestal een bruingrijze pels, die in de nek een oranjebruine tint vertoont. Er bestaan echter veel kleurvariaties; de zwarte kleurvariëteit bijvoorbeeld komt vaker voor dan de albino.
De korte staart is van boven zwart en aan de onderzijde wit. Konijnen zijn kleiner dan hazen, met kortere oren zonder zwarte punt. De oorpunten hebben wel een dun donker randje aan de buitenzijde.
Het wijfje is kleiner dan het mannetje en heeft een smallere kop.
De staart is meestal opgewipt, zodat alleen de witte onderzijde zichtbaar is.

Konijnen leven in holen en hebben daarom een voorkeur voor zandige bodems waarin het makkelijk graven is.
Ze prefereren halfopen landschappen en mijden vochtige terreinen
zoals moeras en veen of zware klei, omdat ze daarin geen holen kunnen graven. Meestal wonen de konijnen in zelfgegraven gangenstelsels,
maar soms ook in oude vossen- of dassenburchten. Bij harde bodems zijn ze al tevreden met een zelfgegraven ‘leger’ (kuiltje), maar ze zijn dan wel kwetsbaar voor roofdieren.

Konijnen zijn voornamelijk in de schemering en in ‘s nachts actief.
Ze eten eiwitrijke en lichtverteerbare plantendelen, zoals scheuten en wortels van grassen en kruiden, en loten van jonge struiken en bomen.
Omdat konijnen voldoende vocht halen uit hun voedsel, hoeven ze vrijwel niet te drinken.
Overdag zitten ze meestal in hun pijpen en knabbelen op de zachte uitwerpselen die een eerste vertering hebben doorgemaakt en rijk zijn aan vitaminen en eiwitten. De donkere, stevige keutels van de tweede vertering worden bovengronds gedeponeerd.

Ze verwijderen zich zelden meer dan 100 m van hun hol. De directe omgeving ervan is dan ook kaalgevreten, waardoor ze eventuele rovers snel opmerken en bovendien hun pels droog houden.
Als er gevaar dreigt, alarmeren konijnen elkaar door met een achterpoot op de grond te roffelen. Konijnen maken hun vacht geregeld schoon, waarbij ze hun tong, tanden en nagels gebruiken.

Konijnen zijn sociale schepsels die in kolonies in uitgestrekte gangenstelsels met kamers (‘wrangen’) leven.
Er heerst een duidelijke hiërarchie in de kolonie: dominante konijnen, zowel voedsters als rammen, vormen een territorium in het beste deel van de wrang en zijn succesrijker bij de voortplanting dan ondergeschikten konijnen. Deze laatste bezitten geen territorium, maar leven vreedzaam naast elkaar. Uit de territoria van overheersende konijnen worden ze echter verjaagd.

De omgeving wordt goed in de gaten gehouden: een oud mierennest bijvoorbeeld vormt een ideale uitkijkpost.
Vaak is deze bezaaid met keutels, doordat hij tevens als latrine en markering van het territorium is gebruikt.
Bij konijnenburchten vindt men dikwijls ook ondiep uitgekrabde kuiltjes, die eveneens dienst doen als afbakening van het territorium. Soms schuurt een konijn met zijn kin over de grond. In de kinstreek heeft het dier namelijk klieren die geurstoffen afgeven.

De voortplantingstijd valt globaal in de periode van januari tot in juli.
De mannetjes zie je dan geregeld tegen elkaar opspringen tijdens hun spectaculaire gevechten. Het vrouwtje bouwt in een speciaal daartoe gegraven zijgangetje een bolvormig nest van gras. Het nest wordt van binnen gevoerd met stukjes vacht die ze uit haar borst trekt.
Het duurt ongeveer 30 dagen voor de jongen of (meestal drie tot zeven, maximaal negen) worden geboren. Bij de geboorte zijn ze nog blind, doof en kaal. De moer sluit het hol af als ze deze verlaat.
Als de avond valt komt ze even langs om de jongen te zogen,
maar vrijwel onmiddelijk daarna vertrekt ze weer.
Na ongeveer drieënhalve week zijn de jonge konijnen zelfstandig en sluiten ze zich aan bij de kolonie. Per seizoen hebben konijnen meestal twee tot drie nesten. Een moertje kan in een jaar meer dan 20 nakomelingen voortbrengen, waarvan velen zich al voortplanten wanneer ze pas vier maanden oud zijn. Meer dan driekwart van alle konijnen leeft echter korter dan een jaar.

Grote slachtingen werden er sinds de jaren vijftig aangericht door myxomatose, een besmettelijke konijnenziekte die afkomstig is uit Zuid-Amerika en door stekende dieren, zoals vlooien en muggen, wordt overgebracht. Inmiddels zijn konijnen min of meer immuun geworden tegen deze verschrikkelijke ziekte, waardoor hun aantal overal weer flink is gestegen.