Diabetes wordt ook door artsen “diabetes mellitus” genoemd. Om te begrijpen wat diabetes is, moet je eerst ongeveer weten hoe ons lichaam omgaat met de suiker die ze uit voedsel halen.
Wanneer het lichaam suiker opneemt, stuurt de alvleesklier een stof genaamd “insuline” in het bloed. De alvleesklier is een orgaan in de maag. De insuline zorgt ervoor dat de suiker uit het bloed snel het vetweefsel binnendringt als “brandstof” in de spieren of als een “energieopslag”. De suiker blijft niet lang in het bloed, maar wordt snel geleverd.
Als de hoeveelheid suiker in ons bloed lange tijd te hoog is, heeft dit ernstige gevolgen. Het zorgt ervoor dat de kleine bloedvaten in de bloedbaan veranderen en de cellen niet meer goed worden gevoed. Je kunt bijvoorbeeld blind worden, omdat het netvlies in het oog niet meer goed van bloed wordt voorzien.
Hoe krijg je diabetes en wat kun je eraan doen?
Met deze insulinepomp komt insuline rechtstreeks in het lichaam. Veel mensen met diabetes worden door zo’n apparaat geholpen.
Grofweg kan men diabetes krijgen om twee redenen: de alvleesklier werkt niet goed en maakt onvoldoende insuline aan, of de spieren en het vetweefsel reageren niet meer op insuline. Het eerste geval kan ook bij kinderen voorkomen. Het meest voorkomende geval is echter het tweede geval, dat vooral ‘dikke’ volwassenen treft.
Een patiënt met diabetes moet naar de dokter gaan. Eerst onderzoekt hij wat voor diabetes aanwezig is. Pijn bestaat aanvankelijk niet bij deze ziekte.
In het eerste geval moet de arts de patiënt extra insuline geven. Dit wordt vervolgens geïnjecteerd. Bovenal moet de patiënt leren hoeveel insuline hij moet injecteren met de verschillende voedingsmiddelen. In het tweede geval is het vaak voldoende dat patiënten afvallen en goed eten. Maar ook hier kan insulinespuiten in sommige gevallen nodig zijn.