Telescopen

Telescopen kunnen in twee hoofdgroepen gerangschikt worden: de lenzenkijkers en de spiegelkijkers. De lenzenkijker of refractor is de oudste van de twee en werd gebruikt door astronomen als Galilei 11564-1642)..

De lichtgolven van een hemellichaam vallen bij de lenzenkijker door het objectief, een speciaal gevormde lens, waarna zij in het brandpunt of focus gebundeld worden. Het beeld dat daar ontstaat wordt door het oculair, een tweede lens, vergroot. Hoe groter het objectief des te meer kunnen we waarnemen. Het nadeel van de lenzenkjjker is dat een ster een mooie, kleurige band om zich heeft als we hem door deze kijkerzien. Aardig kijkspel natuurlijk, maar voor de ware astronoom alleen maar een onjuiste weergave van de werkelijkheid.

De spiegelkijker of reflector is in 1671 ontworpen door Isaac Newton (1642-1727), de Engelse wis en natuurkundige. In dit geval vallen de lichtgolven door een open buis in een holle spiegel, zij worden teruggekaatst naar een platte spiegel die een hoek van 45° met de buis maakt.

Door een gat in de zijkant van de buis komen de stralen samen in het brandpunt waarna het beeld vergroot wordt door het oculair. De Cassegrainreflector is gebouwd naar Newton’s telescoop, maar heeft een tweede gebogen spiegel in .plaats van de vlakke. Het licht wordt teruggekaatst door een gat in de eerste holle spiegel. Door Cassegrain’s tweede gebogen (hyperbolische) spiegel wordt de brandpuntsafstand vergroot vergeleken met Newton’s spiegelkijker. De enorme Noordamerikaanse spiegeltelescopen gebruiken afwisselend beide soorten focus. De Coude teleseoop (van het Franse woord coude dat elleboog betekent), is een moderne spiegelkijker met een draaibare spiegel, die de stralen evenwijdig aan de aardas refLecteert. Omdat de lichtstralen in een bepaalde richting worden weerkaatst staat het beeld dat gevormd wordt stil.

De astronoom hoeft dus niet van plaats te veranderen als de kijker draait en een tweede voordeel is dat de zware, dure toestellen stevig ppeen plaats vastgezet kunnen worden.

De fotografie heeft onnodig gemaakt dat astronomen nachtenlang achter hun kijkers moeten zitten. In feite zijn de grotere telescopen niets anders dan enorme fototoestellen.

Voor het nemen van een foto van een ster is dan ook veelbelichtingstijd nodig.

Helaas is het door de toenemende luchtvervuiling steeds moeilijker geworden een plaats met donkere nachten en heldere, wolkenloze hemels voor een sterrenwacht te vinden. Vele sterrenwachten zijn hoog in de bergen gebouwd waar de lucht schoner is.

In Nederland zijn drie sterrenwachten: die van de Universiteit te Leiden (1633), de Universiteitssterrenwachtte Utrecht (1642) en die te Roden. In Belgie is sinds 1890 een sterrenwacht gevestigd te Ukkel.