Van een miskraam wordt gesproken wanneer de vrucht sterft in de eerste zestien weken na de laatste menstruatie. Medici spreken in dit geval van een spontane miskraam. Een miskraam begint meestal met wat licht bloedverlies. Als het doorzet, wordt het bloedverlies sterker en krijg je er baarmoederkrampen bij. Dat komt door het samentrekken van de baarmoederspier om het afgestorven vruchtje met het placentaweefsel in een keer uit te stoten. Het lijkt daarmee erg op een hevige menstruatie.
Eindigt de zwangerschap na de zestiende week maar nog voor de 28e week, dan spreekt men ten onrechte vaak ook over een miskraam. Beter is het om dan van een ‘ontijdige bevalling’ te spreken, omdat het meer als een echte bevalling verloopt met ween, vruchtwaterverlies en het apart geboren worden van het kindje en de placenta.
Als de vrucht om welke reden ook spontaan sterft, gebeurt dit meestal in de eerste zestien weken van de zwangerschap. In die periode is de vrucht namelijk nog zeer gevoelig voor allerlei invloeden van buitenaf. Ook de invloeden van binnenuit zoals aangeboren of erfelijke afwijkingen, kunnen aanleiding geven tot het sterven van de vrucht. Na de zestiende week is de vrucht veelal zo sterk geworden en door de placenta zo gescheiden van de moeder, dat ernstige storingen in de verdere ontwikkeling vaak veel minder gauw ontstaan.