Werkstuk over rivieren

Een rivier (van Oud-Hoog-Duitsland tot fliozan “stromen”) is een natuurlijk, lineair stromend water op landoppervlakken. Alleen middelgrote stromende wateren kunnen echter ook gewoonlijk rivieren worden genoemd; hieruit worden de grotere stromen en de kleinere stromen onderscheiden. Deze twee termen worden echter vermeden in de geowetenschappen, omdat hun grenzen regionaal en historisch variëren en daarom niet universeel geldig zijn.

Hoewel rivieren gekanaliseerd kunnen worden, zijn kunstmatige bronnen die geen deel uitmaken van een natuurlijke afvoer, kanalen.

Landwateren vormen systemen van talloze afvoerlijnen die zich geleidelijk verenigen. Binnen een dergelijk systeem vertegenwoordigt een rivier meestal de hoofdstreng, die meestal de naamgeving volgt. Dit stroompad, stroomopwaarts gezien, op elk snuitpunt, elk van de grotere hoeveelheid water.

De bovenste waterafvoer wordt meestal beschouwd als de bron van de rivier.

Rivieren stromen meestal in de zee, of ze verdampen in droge, uiteindelijk drainage-vrije gebieden, niet zelden ook in Endseen.

De instromende kleinere rivieren worden zijrivieren genoemd. Het langste stroompad in het riviersysteem valt niet altijd samen met de hoofdlijn en loopt dan over langere (maar nog steeds slechter bij watertoevoer) zijrivieren. De naamgeving kan ook verschillen van de hoofdstreng.

De eigenschappen van een rivier zijn afhankelijk van verschillende factoren. Naast de oppervlaktevormen in het stroomgebied zijn dit rotselementen zoals sterkte en permeabiliteit of klimatologische factoren zoals de hoeveelheid neerslag of de duur van de vorst. Vooral grotere rivieren kunnen een formatieve betekenis hebben voor hun regio; niet alleen voor het natuurbudget, maar ook voor de culturele geschiedenis, de verkeersontwikkeling of de watervoorziening.

De rivieren van de aarde vertegenwoordigen in hun geheel het deel van de watercyclus waarin het niet-verdampte deel van de neerslag over landoppervlakken uiteindelijk in de oceanen stroomt.

Rivieren zijn niet duidelijk afgebakend. Het aantal Quellgerinne is nauwelijks beheersbaar; ze verenigen zich met steeds grotere stromen en rivieren. Naast de hoofdlijn van een riviersysteem kunnen andere speciale stroompaden worden geïdentificeerd, die op de mondpunten kunnen worden gedefinieerd door kenmerken zoals de grootste lengte, het respectieve grotere stroomgebied of de grotere constantheid van de stroomrichting.

Na de hoofdrivier wordt meestal ook het riviersysteem en het stroomgebied genoemd. Afhankelijk van de stromingsrichting spreekt men van linker of rechter zijrivieren, deze zijn geordend volgens het aantal verbindingen tot aan de hoofdrivier of, omgekeerd, beginnend bij de bronnen.