Tegenwoordig zijn er diverse druiverassen ontwikkeld die in ons land in de volle grond druiventrossen voortbrengen. Een gemiddeld gezin heeft voldoende aan twee struiken. Gewoonlijk kan er in september/oktober worden geplukt, afhankelijk van het aantal zonne-uren gedurende de afgelopen zomer.
De jonge, gekochte struik wordt in de late zomer of de vroege herfst geplant. De grond houdt u goed vochtig. Als de struik omhoog gaat groeien, bindt u hem aan gespannen draden vast. Vóór de bladval snoeit u de stam met een derde terug. Voor een gelijkmatige vorming van zijscheuten maakt u de stam in januari los en laat u hem overhangen; na vorming van de zijscheuten bindt u hem in februari weer vast.
In het voorjaar maakt u de sterkste topscheut tot hoofdtak; alle andere snijdt u af, tenzij u een paar gesteltakken wilt. Het eerste jaar worden in de lente de bloemen verwijderd en in de zomer de zijtakken tot zes bladeren ingetopt. Let er vooral op dat de struik niet uitdroogt. In de herfst snijdt u een derde tot de helft van de nieuwe groei aan de hoofdtak af en u snoeit de zijtakken tot op twee of drie knoppen terug. In de voorzomer worden de zijtakken tot twee bladeren voorbij een tros afgeknepen. Het eerste jaar laat u per tak één tros over, later mogen er twee overblijven. Wanneer de druiven gaan zwellen, moeten ze worden gekrent; d.w.z. dat u de kleine besjes in de tros wegneemt. Tot de druiven beginnen te kleuren moet de struik geregeld worden bemest.